110
JOODSCH PALESTINA
nen worden, was er politie en militie ter bescherming van leven en bezit present. Maar intusschen waren er een tiental menschen, weerlooze mannen en vrouwen en kinderen vermoord ; is er naar hartelust geplunderd; en zijn er verscheiden huizen in de asch gelegd of op andere wijze verwoest. Thans is men bezig de materieele verwoesting met hulp van het Amerikaansche Steunfonds — Kéren-ha-’Ezrèh — te herstellen.
Safed is in deze tijden wel bitter bezocht. Oorlog en epidemieën hebben de Joodsche bevolking tot op de helft verminderd en tot ruim drieduizend teruggebracht. En sinds dien tijd en na de wreede overvallen en tengevolge van de door dat alles te zamen ook sterk bedreigde bestaansmogelijkheden in de stad, neemt het vertrek nog aanhoudend toe. Toch is men er niet verslagen. Het oude Joodsche leven laat er zich niet verstoren. Ook dat konden we dezen Sabbath op onze wandelingen constateeren.
In den laten namiddag waren ook wij op de promenade. Oud en jong is buiten. Vaders en zonen, moeders en dochters. In de hoogte op den breeden mooien weg, boven de daken uit der huizen van de echte Jodenbuurt, die aan een steile berghelling ligt geklonken. Tegen het vallen van den avond staan we op een punt, waar het Arabische kwartier op den eenen heuvel en het Christelijke op den anderen hun lichten beginnen te ontsteken; en daar tusschendoor schemert in de verte het nu donkere blauw van het Meer van Tiberias. Bij volle maan moet dit onvergetelijk zijn. Wij stonden er lang, ofschoon de nieuwe maansikkel nog slechts in zijn eersten aanvang was.
Met vele instituten hebben we in Safed van nabij geen