107
SAFED
is ontaard. Uit de Hebreeuwsche beginletters van zijnen naam Aschkenazi Rabbie Izak, of misschien van de woorden: Amar Rabbi Izak — d.i. — „Rabbie Izak zegt”, waarmede een leerling zijn woorden pleegt aan te halen, of — nog eens: misschien — van niets minder dan: Elokie Rabbie Izak — d.i. de goddelijke Rabbie Izak — heeft men hem den titel A.r.i. geschapen! Ari is: Leeuw! Weshalve zijne leerlingen en volgelingen den naam van: leeuwenwelpen — goeré Ari — erlangden. Hoe kan nu echter deze tachtigjarige Synagoge ook zijn naam en titel voeren? Inderdaad blijkt het ras, dat het een pseudo-Ari-sjoel is. Hij heeft haar niet gesticht. Hij heeft er niet gebeden. Maar de Ari heeft aan de liturgie ook eigen stukken toegevoegd, haar een eigen cachet gegeven. En die is hier inheemsch. En daarom voert zij zijnen naam.
Vanuit de kleine ruimte vóór het Bedehuis kan men zijn grafgewelf zien, en den ingang van het ritueele Bad, hetwelk voor zijn veelvuldig gebruik speciaal het zijne was en dat nu nog voor de reiniging van dooden wordt gebezigd. Hier vóór de Sjoel staat ook een pilaar of zuil, zooals we die in Meron hebben gezien. En op Lag-ba-'Omer groet deze met haar vlam en walm de vreugdevuren van de Hiloelèh d'Rabbie Schim'on van het gindsche Meron, dat we van hieruit in de verte kunnen ontdekken. Morgen is het „jaartijd” van de Ari! Dan zullen er ook heele drommen zijn graf bezoeken, al zal het niet den optocht evenaren op den dag van Meron.
Dóar in de laagte tusschen de heuvelen slaapt ook de Béth-Joséf, dat is R. Josef Kar o, wiens naam onsterfelijk aan zijn Sjoelchan 'Aroeg verbonden is.1) En Salomo Alkabits,
1
Riten en Symbolen I (2e dr.) Hoofdst. 46 en 47.