nen die cirkel met iets van kwaadaardige voldoening. Hij was een platstoter en een oplichter, een fantast en een vervalser, maar hij was het allemaal in de perfectie en daarom vond hij, dat hij het toch tot iets had gebracht. Hij kende het leven en de mensen, zoals weinigen onder ons en als hij „aan de andere kant van de maatschappelijke streep had gestaan ' zou hij minstens psychiater of hoofd commissaris van politie in een grote stad zijn geworden. En hij zou zijn werk beter hebben gedaan dan de meesten van hen, die dan zijn collega's zouden zijn geweest.
Met hem heb ik veel gezworven door de zogenaamde onderwereld van Amsterdam en Rotterdam. Hij kende die wereld en ze kende hem en hij was een gids en een geleider als weinigen. In die dagen passeerde ons geen duo rechercheurs op straat of het groette getweeën met iets van de lach der blijde herkenning. En dan zei Matje, minzaam even de rand van zijn flambard betikkend met twee vingers. knikkend: „Dag, jongensV*
Hij was bekend. Berucht ook. Internationaal. De Duitsers waren pas twee dagen in Amsterdam, toen ze hem reeds kwamen halen, want jarenlang was hij ook groot geweest als internationale spion. Ze brachten hem naar Munster en uit de gevangenis daar kreeg ik de laatste brief, die hij heeft geschreven. Hij informeerde daarin of hij niet nog geld van me kreeg...
Ik heb zijn figuur „getransponeerd” naar het heden. Hij is het niet helemaal. Hij kon het zelf niet meer zijn. Het is een portret. Misschien. Daarom heb ik twee letters in zijn naam veranderd, want hij heette Mattheus Otto. Maar zijn figuur is verder gemixt noch verschoven. Ik wilde, dat hij het was. En hij is de enige in dit boek.
S. de Vries Jr.