dat we moeten oppassen, want als we hem die brief geven, wordt ie natuurlijk kwaad en we hebben het er best, begrijpt u wel?
— Ik bekrijp en kij wilt weet, herhaalde Matje.
—• Net zoals u zegt, meneer. Daarvoor kom ik,
want de meisjes zeiden: ga jij nou maar, want jou kan die meneer Bey het het best vertellen. Moeten we nou die brief gewoon aan de baas geven of is het beter als we hem die sturen?
— Kij wilt, dat die baas zal weet hoe het is met die bedrog zonder dat kij loopt kevaar.
—■ Wij willen natuurlij k geen mot, want we mogen de baas graag, begrijpt u wel?
— Ik bekrijp.
— Je snapt het gewoon niet, meneer- Niemand van de meisjes begrijpt het, want hij is een knappe jonge man en hij is getrouwd ook nog met een lieve vrouw en hij heeft twee schatjes van kinderen en die meid is gewoon niks an en ’t is een secreet ook nog!
— Ik bekrijp.
Hij wachtte weer en het meisje zweeg eveneens. Toen — na een korte tijd — ging Mattheus verder: — Kij doet keen van die beide dingen, kij hebt ke-sekd! Kij schrijft die brief over en kij legt die afschrift tussen die papieren of wat die meisje, die kij bedoelt, voor haar werk nodig heeft. Het moet duidelijk zijn, dat het is een afschrift en niet die brief zelf. Kij begrijpt?
— Ja, meneer, antwoordde het meisje, maar het was duidelijk, dat de zin haar ontging.
Matje richtte zijn hoofd op en keek zijn cliente aan.
— Daarna kij wacht af. Kij doet niets. Kij komt terug over een week en dan kij mij komt vertel hoe die situatie zich ontwikkeld! Eén kulden!
— Dus niet de brief afgeven aan de baas? vroeg het meisje duidelijk teleurgesteld.
— Neen.