en het licht viel in haar veel te mooie krulletjes. Ze had een vogelgezichtje, zwarte lijntjes in plaats van wenkbrauwen en een veel te rood geschilderde mond, waarom het zenuwachtig trok.
— Moet u es horen, het gaat om wat anders. Ik ben op een atelier, begrijp u wel? Ik en nog een heleboel andere meisjes en nou hebben we een andere cheffin gekregen. Dat is het liefje van de baas en ze weet van het werk niks af, maar ’t is allemaal protectie van wege de liefde en zo. Maar wij hebben er de last van, want het is een kreng ook nog en ze pest ons allemaal. Maar weet u, nou is ’t er wat!
Ze boog zich voorover en liet haar stem dalen tot bijna gefluister.
—■ Moet u horen: wij hebben haar eerst nagegaan, een paar van de andere meisjes en ik en toen hebben we ’t ontdekt. We wisten het wel maar we hadden geen bewijzen, maar nou is het zeker. Ze zit de baas gewoon te beduvelen, want ze houdt het stiekum met een jongen en nou moest die een paar dagen geleden weg naar een andere plaats en toen ging die schrijven natuurlijk. En wij opletten en zij ons pesten, want ze voelde wel wat, maar ze wist niet van de klok met de klepel natuurlijk. Maar gisteren was ze even weg en toen heeft een van de meisjes een brief van die jongen — begrijpt u wel? — uit haar tasje gehaald, want die droeg ze nog bij zich ook en die brief meneer, die staat vol van de liefde en allerlei smerigheid ook nog en die hebben wij nou, begrijpt u wel?
Ze zweeg en keek Matje aan. De ziener zat in zijn „houding der zware gedachten”: voorover gebogen, het hoofd bijna op de armen.
—■ Ik bekrijp. Kij wilt weet.
Het meisje knikte.
— Ja, meneer, dat is het! We hebben het er samen over gehad. Er komt natuurlijk keet van, begrijpt u wel? Maar als een man verliefd is, weet ie niet meer waar die ligt of staat en nou zei een van de meisjes,