het vaak wel leuk als er iemand kwam, maar ze vond het uitstekend als er niemand verscheen.
Ze was lief. Altijd nog. En ze zag er goed uit voor haar acht en dertig jaren, al deed ze niet aan opmaak en al die franje waar andere vrouwen, nu meer nog dan voor de oorlog, haar dagen mee vulden. In haar blonde haren was nog geen grijs te bekennen.
Hij hoorde haar vertellen. Ze was blij, dat hij er was. Altijd. Ze was blij als hij thuis kwam. Ze zei het niet, je zag het. Iedereen zag het. Nog net zo als in de eerste dagen van hun huwelijk. Natuurlijk moest het toch voor haar ook anders geworden zijn, maar ze liet dat niet blijken. Niet zoals hij. Dat moest ze toch zien en merken. Hij verwonderde zich opnieuw. Ze ging haar gang. Tevreden. Hij lachte schamper en een meneer, die tegenover hem zat, keek hem verwonderd aan. Tevreden? Hoe wist hij dat?
— Ik lijk ook tevreden en blij, dacht hij. Alleen maar een beetje moe. Moe, dat zeggen ze allemaal! Maar Milly is rustig. Rustig en evenwichtig.
En opeens hoorde hij het de kunstredacteur weer zeggen toen juffrouw Moske de kamer had verlaten: —■ Ze is altijd rustig en evenwichtig!
— Wat weet je, suffe stommeling! Wat weet je tenslotte zelfs van Milly? Niks, zoals je ook niets van ieder ander weet! Allemaal buitenkant en allemaal pias-serij! Je praat elkaar na en dit is ook weer napraterij! Zoals zelfs meer dan de helft van je gedachten en zelfs je gevoelens nageprutste literatuur is. Kijk bij je thuis dan zie je elke dag wat het argeloze voorbeeld betekent: Justus de kater likt je hand en Nigger de hond zit zich soms te wassen. Omdat de een het van de ander ziet! En het is allemaal imitatie. Kul! Ik zou verdomme wel eens willen weten wat er eigenlijk nog echt is!
Hij stapte uit de tram en ging op weg naar de Prinsengracht.