doend vermogen om door te dringen in de waarachtige dingen van de geest......
Matje lachte, terwijl hij hem aankeek.
—■ Jij behoort tot de grote ploeg der genepten, vader, constateerde hij. De eeuwig ge-oetsten, die steeds weer klaar staan om opnieuw genept te worden- Of zie ik het verkeerd?
— Je moet je geloof toch proberen te houden, verdedigde Huib zich zwak en weer lachte Mattheus. — Je mag blij zijn dat je niks hebt, zei hij. En als je bij ongeluk ooit wat mocht krijgen, bereid je dan maar voor op een kort geluk, want je zult al uitgemolken zijn nog vóór je de tijd hebt gehad om te tellen wat je precies had zullen gaan bezitten! Je bent er de net geschikte knaap voor! Daarna kan je dan natuurlijk weer aan het behoud van je geloof bouwen!
— ’t Is een zoodje tuig, doceerde Gijs. Als ze jou kunnen pikken, laten ze het ook niet! U mag daar misschien een beetje van weten vanwege de krant, zei hij tegen Johan, maar het rechte wordt u toch ook niet gewaar! En u, ging hij tegen Huib verder, ’t is voor u te hopen, dat u gauw wat beters leert, want anders gaat u als een zuigeling je graf in en da’s niet leuk, lijkt me, want dan kan je nooit bewijzen, dat je wat geleerd hebt in je leven!
Voorovergebogen, de lange, smalle handen tussen zijn knieën gevouwen, zat Huib te luisteren. Toen streek hij nerveus door zijn grijzende haren.
— ’t Is toch anders, zei hij. Ik geloof dat het anders is en ik ben blij, dat ik het geloof.
— Dan hoop ik, dat u uw geloof nog lang mag houwen, meneer, wenste Gijs en hij ging.
—■ De afzetter, grinnikte Matje, ’t Is en blijft een kleine platstoter, die Gijs, maar Huib hoorde niet wat hij zei.
—• Je vergist je, zei hij langzaam. Je vergist je altijd en misschien is dat het mooie wel, maar het doet er ook niet zo heel veel toe. Maar als je nou meent,