niet geslapen en ik was zo bang, dat...... Maar nu
ben ik blij en ik dank u wel. Heel, heel vriendelijk bedankt, meneer. Wat ben ik u schuldig?
—■ Een kulden, antwoordde de ziener.
—■ Zal ik er iets bij doen voor de armen of zo, meneer?
Even aarzelde Matje. Toen zei hij fier: — Nee, één kulden is kenoeg! Kij nu gaan. Er wachten velen op mijn hulp.
— Ja, meneer, dat begrijp ik. U wordt nog wel bedankt !
Ze ging. Johan stond achter zijn kijkgat te zweten.
— En vanmorgen, dacht hij. Wat zei die kunstvlerk ook weer? „Zo evenwichtig?” Nee, dat zei ik, geloof ik! Dat was de voorkant. En hier, bij een vent, waarvan ze niets weten, zitten ze zichzelf uit te kleden! We weten toch wel een hoop van elkaar af!
Hij maakte snel een paar notities en vroeg zich tegelijk af hoe dat zou moeten gaan, als hij met de publicaties van zijn ervaringen begon en juffrouw Moske zou ontdekken, dat hij het was geweest, die achter en voor de fameuze Said Bey had gestaan. Het antwoord vond hij niet......
Hij keerde terug naar zijn kijkgat. Er zat een man en die man lachte. Het was geen lach, het was een grinnik. Een brutale, vlerkerige grijns, die zoiets zei als: — Nou wil ik ook wel es horen wat jij te vertellen hebt! Kom maar op met je wijsheid!
Matje keek de man even aan en zweeg. Hij wachtte.
Huib was bij Johan in de achterste kamer van de suite gekomen.
—■ Daar krijgt ie last mee, fluisterde hij. Die kerel zoekt alleen de mop, dat merkte ik dadelijk. In de wachtkamer was ie ook al bepaald gevaarlijk. Hij zat de klanten te vertellen, dat ze al die flauwe kul niet moesten geloven en dat het allemaal zwendel was.
Johan keek door het gat en hij keek in de bewegingloze stilte. Mattheus zat nog in precies dezelfde hou-