— Maar ’t is al erg zichtbaar, meneer, waarschuwde de man.
— Het zal nog meer zichtbaar worden, deelde Mat-theus mee en bijna was Johan achter zijn kijkgat gaan lachen, maar de man slikte het en knikte diep nadenkend.
Weer zonk het hoofd en na een ogenblik kwam weer een stuk bezonken wijsheid. Nu plotseling en voor de man minder prettig: — U vrouw weet!
Hevig was de schrik. Bijna was de man opgesprongen.
— Wat zegt u, meneer? Weet mijn vrouw het?
— Uw vrouw weet, maar zij zwijgt. Zij u liefheeft-
Tranen blonken in de bolle ogen van de dikke.
— Ja, meneer zij houdt echt van me.
— Zij zwijgt. Om u zij zwijgt. Kij zegt niets en wacht. Zes week en drie dagen, ik zei. Dan kij voorstelt u vrouw om dat kind van die zuster van u vrouw als dat geboren is, bij u in die huis te nemen. U hebt keen kinderen.
In woordloze verbazing keek de man Matje aan.
— Nee, wij hebben geen kinderen. Hoe weet u dat?
—■ Ik zie en weet alles, zei de ziener vertrouwelijk
en bescheiden. Ik ka verder. Kij hebt keen kinderen en u vrouw blij zal zijn met kind. Haar zuster zal dat bekrijp.
De man knikte.
— Ja, meneer, dat is reusachtig. U wordt wel bedankt. Weet u, meneer: het waren allemaal zenuwen, dat het gebeurd is. De zenuwen van de oorlog hebben het hem gedaan.
— Kij nu kaat, moedigde Matje hem aan. Eén kulden !
Die middag „zaten” ze tot kwart over vijven. Toen hadden ze een oogst van twee en dertig gulden. Die avond ontvingen ze van acht tot half elf vier en veertig gulden.