— De volgende, gelastte hij Huib, die breed lachend bij de deur stond.
—Jawel ziener, zei die en hij opende de deur om weer een nieuweling te gaan ophalen. Het was weer een man. Een korte, dikke met een rood hoofd, zowel van te hoge bloeddruk als van de zenuwen.
— Kij komt tot mij en kij doet koed, zei Matje aanmoedigend. Het is de hoogste tijd! Zeg mij!
De dikke man knikte en wiste zich het zweet van het voorhoofd.
— Het is één kevolg van die oorlog, zei Mattheus en de man knikte weer.
— De mensen weten het niet, meneer, zei hij, terwijl hij probeerde zijn zenuwachtige ademstoten te beheersen, ze weten het niet* U hebt gelijk, u ziet het wel natuurlijk: het is de oorlog, maar je weet niet wat je begint als je zoiets doet! U moet weten: toen zij bij ons in huis kwam, was ik best te vree met mijn vrouw* en zij dacht ook an niks, dat geloof ik vast! Maar ja, hoe gaat dat? Zowat groeit vanzelf en opeens is het er!
— Kij hebt die conflict nu en kij weet niet die uitweg!
De dikke knikte heftig.
— Precies, zei d-ie. Net zoals u zegt. U slaat de spijker precies op de kop! En ik zit d’rmee! Twee is teveel, meneer. Je wordt d’r door verscheurd en je doet dingen tegen je zin en as het dan gebeurd is, dan zit je stikkensvol met berouw. Wij hebben gelukkig geen kinderen.
Mattheus Onno liet het gedachtenzware hoofd weer diep zinken en zweeg. Na een ogenblik brak hij de stilte. Diep en donker klonk zijn stem:
— Zij lijdt. Kij weet?
— Ja, meneer, zij lijdt d’r ook onder. Wat een wonder. ’t Kind mot met vijf maanden kommen! En as ik nou maar met mijn vrouw kon praten, maar tja, dat