— Och, verrek jij, vloekte Huib en Mattheus lachte breed uit.
— Je staat mij te vernikkelen, boef! schold de acteur en toen Matje nog smakelijker lachte, was Huib sportief genoeg om mee te grinniken.
— Is ze bang? vroeg Matje nog.
— Ik geloof, dat ze van de zenuwen staat te trillen op haar beentjes.
—■ Wil je niet teveel naar de beentjes kijken, huisknecht? Stil maar hoor, jongetje!
Opnieuw legde hij zijn armen op tafel en boog het hoofd voorover.
— Ja maar, zei hij toen.
Huib opende de deur.
— Said Bey is gereed om u te ontvangen, zei hij en in zijn stem klonk die pathetiek met de trilling van ontzag in de ondertonen, die het in „De twee wezen” of in „Henri de Lagardère leeft nog!” zeker „gedaan” zou hebben.
Ze kwam binnen en achter haar sloot Huib zeer zacht en prachtig afgestemd in de sfeer, de deur.
Langzaam hief Matje het hoofd. Even gleden zijn blikken langs de gestalte van het vrouwtje, dat halverwege tussen de deur en de tafel was blijven staan. Toen speurden zijn ogen enkele seconden, waarvan de stilte zwaar in de kamer scheen te liggen, in haar gezicht, waarin de mond nerveus trok in de spanning van het ogenblik.
Langzaam liet Matje het hoofd weer zakken.
■—• Kij wil wel kaan zit aan die linker lange eind van die tafel! vroeg hij toen.
De vrouw kwam naar de tafel en nam plaats. Even weer zweeg de ziener in de diepste concentratie. Toen richtte hij het hoofd op en keek de vrouw aan.
— Kij zijn niet kelukkig, ik zie, zei hij toen en hij zei het zo duidelijk met de toon van iemand, die een zeer grote en zeer belangrijke ontdekking doet, dat de