Toen Huib, de acteur, voor de eerste keer met Mat-theus in aanraking was gebracht, had de toneelspeler een beetje huiverig onzeker gedaan. In de halve eeuw van zijn overigens wel kleurig bestaan had Huib nog niet zoiets wonderlijks ontmoet en de toon, die tussen Johan en Matje de normale scheen te zijn, maakte hem dubbel onzeker. De Nederlandse toneelspeler is niet zo’n bohémien als hij voor de nette burgerij soms wel graag wil schijnen en zelfs in de schmierigste schmiere blijft hij toch altijd nog graag demonstreren, dat hij een net en betrouwbaar mens is. Huib kende de schmiere, maar die Matje verduwde hij niet. Hij stond bij Johan in de kamer op de krant en hij hield Mattheus scherp in het oog. Die bekeek hem met een eerlijk getoonde interesse, want hij was zeer geïnteresseerd in de kunst en zijn beoefenaars.
— Meneer is toneelspeler? had hij gevraagd en toen Huib toestemmend had geknikt, had hij gezegd:
— Een mooi vak, een bizonder mooi vak! ’t Lijkt me geweldig interessant om je steeds anders te kunnen voordoen dan je bent!
Johan had in die karakteristiek van de kunst van acteren een uitbundig' pleizier gehad.
— In elk geval, Huib, had hij de acteur geadviseerd, in elk geval: hou je hand op je portemonnaie en begin nooit met hem wat te lenen, want dan val je in handen van de grootste boef van Europa!
Met een dankbare buiging had Mattheus deze loftuiting in ontvangst genomen.
— Hij is gehaaid, meneer maar niet kwaad, had hij nog tegen Huib gezegd. Ik ken hem en waardeer hem zeer. Als u maar zorgt, dat u uw geld krijgt, is er niets aan de hand!
De acteur had toch meer dan een week nodig gehad om te wennen. Nu wist hij het wel: de één (dat was de journalist) moest je geen ernstig woord gunnen, want het was aan zijn cynisme niet besteed en de ander