was zijn geliefde onderwerp. De domheid, die tot exploiteren dwong, eenvoudig, omdat de stommelingen geëxploiteerd wilden worden. En Matje genoot met een genotzuchtige uitvoerigheid als hij van de zwarte drijfveren verhaalde, die hem gedreven hadden die exploitatie zo volledig mogelijk te doen zijn.
Hij kon grijnzend zitten verhalen van een dominee, die het secretariaat beoefende van de een of andere liefdadige vereniging en die hij in die kwaliteit een paar dierbare poten had uitgedraaid. Want dierbaar kon Matje zijn met een tot vertwijfeling voerende onoprechtheid. Bij de pastoor was hij innig Rooms en bij de anti-revolutionnaire dominee van een zemelig zalvende Christelijkheid. En zó kon hij genieten van zijn steeds weer nieuwe en steeds virtuozer creaties, dat hij er zelf in geloofde. Zolang hij binnen en bezig was' Want als hij buiten kwam, kqn hij in napret schateren over de domme ijdelheden van de mens, die zich in de streling van de vleiende woorden telkens weer liet overhalen tot het sluiten der ogen voor een toch wel zeer kennelijk bedrog. En nog zalig nagenietend en met de nieuw verwoi’ven ,,poen” lekker weggeborgen in een vakje van zijn portefeuille, kon hij dan bij Johan op de krant komen, de deur met een harde zwaai achter zich in het slot gooien, als een doodvermoeid en afgetobd man op een stoel neervallen, zijn flambard achter op zijn hoofd schuiven, zijn voorhoofd af wissen en dan met tintelende ogen zijn verhaal beginnen: — Nou zal je staan te kijken! Zó stom heb je ze nog niet meegemaakt! Ik heb er nou een te pakken voor vijf meijer maar ’t was jou zes waard geweest als je ’t had kunnen meemaken! En als het verhaal dan uit was en Johan met een gezicht, waarop de bedenkingen en de twijfel in gefronste lijnen zwaar getekend stonden, vroeg: — Sta je weer op te scheppen, Matje? dan antwoordde hij op zijn geclicheerde wijze: — Van mens tot mens: heb ik je ooit bedonderd?