48
spel)) komt primair tot uitdrukking in de zetten die hij doet of toestaat en in
de zetten die hij vermijdt of weigert te aanvaarden. Zolang hij de regels in
52
acht kan nemen, kan het ons niet schelen of hij ze ook kan formuleren Alleen uit wat hij op het schaakbord doet en niet uit wat hij in zijn hoofd of met zijn tong doet, blijkt of hij de regels kent in die zin dat hij ze kan toe-passen. Evenzo zal een buitenlandse scholier, hoe goed hij de regels van de Engelse spraakkunst ook onder de knie mag hebben gekregen, niet zo goed als een Engels kind weten hoe hij grammaticaal correct Engels spreken moet'
Belangrijker dan het 'weten dat' is volgens Ryle het 'weten hoe' (zie p.45) en het schema op p. 46 is nog te vereenvoudigen door voor de termen kennis, weten hoe en weten dat de ene term 'weten' te gebruiken. Indien men er akkoord mee gaat onder 'weten' een kunnen, gebaseerd op kennen, te verstaan, zodat
iemand die iets weet
in staat is bepaalde dingen te doen
wanneer dat nodig is (zie p. 46),
waarbij het 'in staat zijn tot' vooral een kunnen (een 'weten hoe') uitdrukt en het weten of 'het nodig is' vooral een kennen (een 'weten dat') is, dan blijken De Groots opvattingen over onderwijsdoelstellingen als een 'kunnen' zich uitstekend aan te sluiten bij Ryle's kennis-theoretische opvattingen, te meer
54
daar ook bij De Groot kunnen op kennen gebaseerd is Het schema op pi. 46 is nu als volgt te vereenvoudigen: