vaardigheid in het invullen van de formulieren hadden gekregen, dit aantal stijgen moest tot 250. Circa 4C0 beambten werden hiervoor door de Joodse Raad aangesteld. Voor ieder persoon moesten ongeveer 20 formulieren worden ingevuld, waarin alles, tot aan het kleinste be-zitsdeel toe, vermeld diende te worden.
In het begin meldde zich een aantal niet-Nederlandse Joden, menende op deze wijze Nederland te kunnen verlaten, vrijwillig bij de Joodse Raad aan, om hun formulieren te laten invullen. Toen echter spoedig bleek, dat van een „Auswanderung”, zoals zij zich hadden voorgesteld, geen sprake was, kwamen nagenoeg geen reflectanten meer opdagen en werd de Joodse Raad gedwongen, om het van haar geëiste quotum te kunnen blijven inleveren, de aanvraag tot emigratie verplichtend te stellen. Hij deed dit echter alleen voor de niet-Nederlandse Joden, zich hiermede op het hellend vlak begevend van het onderscheid maken tussen Jood en Jood! En dat nog wel in een tijd van de heftigste vervolgingen van Nederlandse en niet-Nederlandse Joden. Bovendien verklaarden zij hiermede implicite, zonder dit wellicht te willen, dat de Duitse overheid gerechtigd was, niet Nederlandse Joden, aan wie de wettige regering het verblijf in Nederland had toegestaan, uit Nederland te verdrijven. Deze geste van de Joodse Raad was derhalve evenmin van Joods als van Nederlands standpunt te verdedigen. En deze verkeerde tactiek zal hen later op tragische wijze dwingen ook van hun kant verder verschil te maken tussen Nederlandse en niet-Nederlandse Joden, tussen „gesperrte” en „ungesperrte”. en tenslotte tussen „gesperrte” Joden onderling.
Hoe dient men deze tactiek te verklaren? Nogmaals zij hier gezegd, dat zij geen gevolg was van karakterfouten als angst en lafheid der leiders van de Joodse Raad. Zij hadden de hun opgelegde taak aanvaard, menende daardoor de ondergang van het Nederlandse Jodendom te kunnen tegenhouden, welke anders door het verzet der Joodse massa in ieder geval sneller en catastrofaler komen zou. Een verdere opstand van het Joodse proletariaat in de hoofdstad, dat nu letterlijk niets meer te verliezen had, scheen hun „de chaos” toe; de zekere ondergang van allen. Dit stond hun niet klaar en helder
79