isoleerde Joodse centrum? De reeds eerder, in Juni, door de Duitse overheid ontboden heren Asscher en Cohen werd op de 13e Februari gelast, een Jodenraad in te stellen, waarvan zij de leiding op zich hadden te nemen. Indien zij zulks deden en bereid waren, in een grote vergadering de Joden tot rust te brengen en hen te bewegen „de wapenen” in te leveren, dan zou van verdere maatregelen worden afgezien.
Twee grote vergaderingen hadden plaats in de Beurs van de Diamanthandel en de beide heren Asscher en Cohen kweten zich van de hun gegeven taak. Hoe weinig waarde men aan de woorden van de S.S., dat geen verdere maatregelen zouden worden genomen, kon toekennen, bleek reeds de volgende dag, de 14e Februari, toen bij de begrafenis van den W.A.-man Koot verklaard werd, dat de gevallen held gewroken zou worden!
De Joodse Raad werd onder leiding van de heren A. Asscher en Prof. David Cohen geconstitueerd.
Reeds in October 1940 was, op initiatief van de Nederlandse Zionisten Bond, een „Coördinatie-Commissie” ingesteld, een commisie, waarin alle Joodse groepen en instanties waren vertegenwoordigd. Aan het hoofd hiervan stond Mr. L. E. Visser, de vroegere president van de Hoge Raad, die reeds jaren lang als voorzitter van het Keren Hajessod (Het Palestina-Opbouwfonds) in Nederland had gefungeerd. De „Coördinatie-Commissie” achtte het in ontvangst nemen en uitvoeren van opdrachten ten opzichte van de Joden aan de kant van de bezettende overheid in strijd met het internationale recht èn met de Joodse eer. Zij trachtte — dat beschouwde zij slechts als haar taak — het Joodse sociale en culturele leven onder de iedere dag moeilijker en drukkender wordende omstandigheden in stand te houden. Vooral haar voorzitter, Mr. Visser, vertegenwoordigde deze mening het nadrukkelijkst. Hij wenste geen massaal verzet der Joden, noch openlijk noch ondergronds; zoiets lag hem verre. Zijn opvatting was, dat iedere Jood, sterk door het gevoel, dat hij' het recht aan zijn zijde had, zich bij geen der Duitse verordeningen moest neerleggen, zover het in zijn vermogen was. Hij heeft derhalve ook nooit de Jodenster gedragen. Hij was geen Macca-beeën-figuur, nooit heeft hij tot ander verzet dan het juridische aangezet. Als men hem met een der groten uit de Joodse geschiedenis zou willen vergelijken, dan moest
67