kerkgenootschappen mede te delen, „dat besluiten der overheid als het onderhavige slechts na zorgvuldige voorbereiding worden genomen en er geen sprake van kan zijn, dat men in verzoeken, als hier vermeld werd, zou kunnen treden.”
Seyss-Inquart kon gerust de Protestantse kerken op deze hondse wijze behandelen; zijn maatregel had geen storm in Nederland ontketend.
Want de Hoge Raad der Nederlanden en de gehele rechterlijke macht verdroegen het zonder enig woord van protest, dat de Voorzitter van het hoogste rechtscollege, Mr. L. E. Visser, werd ontslagen; leden der gemeenteraden bleven rustig zitten, terwijl hun Joodse collega’s werden uitgedreven.
Het onderwijspersoneel van middelbare en lagere scholen zag het zonder enige daad van verzet aan, dat zijn corps geariseerd werd. Och ja, de leerlingen brachten den scheidenden Joodsen onderwijzer bloemen, maar in zulke ogenblikken had de leuze moeten zijn: „Zeg het niet met bloemen!” Daden hadden moeten komen; zij bleven uit, omdat ook Nederland, zoals ieder land, slechts een klein percentage helden bezat.
En omdat alles, betrekkelijk gesproken, rustig verliep, kon de bezetter tot zijn volgende anti-Joodse maatregel overgaan, zonder daarbij noemenswaard te worden gestoord.
De verjaging der Joden uit de overheidslichamen- en bedrijven had bovendien een merkwaardige bevestiging aan het licht gebracht van het sociologische feit, — in een vorig hoofdstuk door ons gememoreerd — dat de Joden nergens in de Gola diep doordringen in de doorslaggevende sectoren van het economisch leven. In Amsterdam, waar zij 10 van de bevolking uitmaakten en leefden onder een phllo-semitisch gemeentebestuur, bleek het aantal vol-Joden slechts 2.8 % te bedragen van allen, werkzaam in Gemeentedienst, van den professor af tot den traditionelen putjesschepper toe!
Drie dagen, nadat het protest der Protestantse kerkgenootschappen gepubliceerd was, verscheen de verordening van de verplichte, speciale registratie als „Joods” van alle Joodse ondernemingen, die in het handelsregister waren ingeschreven, dat wil dus zeggen, alle Joodse ondernemingen, die van enige betekenis waren.
63