meester Prof. Meyers, een man van wereldberoemdheid op het gebied van internationaal recht, van de katheder te jagen, op die dag zijn bovenmenselijke moed. Terwijl hij wist, dat hij onmiddellijk zou worden gearresteerd — hij had zijn valies meegebracht naar de aula! — zeide hij in een bijzondere bijeenkomst hiervoor belegd, dat deze daad onwettig was en in strijd met de artikelen van het oorlogsreglement, waaraan de bezetter zich diende te houden en voegde nog deze woorden daaraan toe: „Ik zeide U, dat ik mijn gevoelens niet zou laten spreken; ik zal er mij aan houden, al dreigen die gevoelens ook als kokende lava te barsten door alle spleten, welke zich bij momenten in mijn hoofd en in mijn hart openen.” En toen Prof. Cleveringa was uitgesproken, stonden de bijna 800 studenten, die tot in de uiterste hoeken de zaal vulden op en zongen hem de oude hymne toe, waaronder deze Universiteit in 1574 gesticht was, het „Wilhelmus” dat toen voor zovele eeuwen en ook nu uitklonk in de religieus-revolutionnaire woorden:
„Dat ik doch vroom mag blijven Uw dienaar ’t allen stond,
De tyrannie verdrijven,
Die mij het hert doorwondt.”
Diezelfde middag werd Professor Cleveringa gearresteerd en naar het concentratiekamp Buchenwalde gevoerd. Helaas, het optreden van De Graaff en Cleveringa had zeldzaamheidswaarde. Zeker, de Protestantse kerkgenootschappen lieten een protest horen, hetwelk op de laatste Zondag van de maand October van alle kansels werd voorgelezen. Zij protesteerden tegen het onrecht, den Joden in het algemeen en hun lidmaten van Joodsen bloede in het bijzonder aangedaan. Zij deden dit, uitgaande van voorschriften, aan het Nieuwe Testament ontleend; maar ook, omdat zij deze daad als woordbreuk van Seyss-Inquart beschouwden. En zij eindigden hun protest aldus: „Wij doen hierbij een beroep op de belofte door Uwe Excellentie in een plechtig uur geschonken, dat zij ons volkskarakter wil eerbiedigen en aan ons land geen ideologie wenst op te dringen, die ons vreemd is.” Toen alle Joden een maand later waren ontslagen, verwaardigde de Rijkscommissaris zich den Protestantse
62