onevenredige positie ten nadele van andere groepen innemen” spreken de volgende cijfers. De Joden vormden 1.4% der bevolking; bij het hoger onderwijs haalden zij nog niet 0.8% van de gehele groep; bij het Middelbaar onderwijs precies het cijfer 1.4%, overeenkomend met het aantal, dat hun volgens de statistiek zou toekomen; en bij' het lager onderwijs 0.6%-. Zeer zeker had het „boze gerucht” van de noot gelijk; bij de vervulling van „professoren- en assistentsplaatsen enz.” werd door de Joden zeker een, aan hun numerieke hoeveelheid onevenredige, positie ingenomen! Onevenredig.... niet te hoog, maar te laag!
Hoe komt het nu, dat de door ons geciteerde psycholoog, en met hem vele anderen, dergelijke onjuiste geruchten „welke de ziel bereid maken voor anti-semitische gezindheid”, zo grif aanvaardden? Dat zelfs alle linkse partijen, van „Vrijheidsbond” tot de communisten toe, er huiverig voor werden de Joden op hunne lijsten op de voor grond te doen treden?
Men zal zeggen, dat dit de tijdgeest was. Dat is echter slechts een andere vorm, waarin de vraag gesteld wordt. Want waarom is de geest des tijds in de éne periode zo geheel anders dan in een andere? Wat geeft aan de geest des tijds zijn bepaalde inhoud en kleur? Wanneer men zegt, dat dit opkomen van het antisemitisme enkel aan de Duitse propaganda te wijten was, dan overschat men de uitwerking daarvan ton zeerste. Er wordt in Palestina een Joodse „Witz” verteld, waarvan de clou is, dat een Tal-mudleerllng bewijst, dat de koffie enkel zoet wordt door het roeren, De gedachtefout hierbij is dezelfde als die van hen, die beweren, dat enkel door propaganda het antisemitisme ontstaan kan. De propaganda is het roeren, maar de zoetstof moet in de koffie aanwezig zijn!
In de bezettingsjaren hebben b.v. in Nederland de nazi’s geroerd en zich geroerd met hun nationaal-socialistische propaganda. Als het enkel aan de propaganda lag, dan hadden zij daar toen toch wel grootse resultaten moeten verkrijgen. Men ziet hieruit: de voedingsbodem is primair. Wij zetten in het eerste hoofdstuk uiteen, dat voor het antisemitisme — zal het in volle felheid uitbarsten — het optreden van sociale calamiteiten noodzakelijk is. Waren er nu in West-Europa vanaf 1933 zulke calamiteiten? Kunnen wij daar spreken van de ondergang van een maat-
44