(een kleine zaak), Mendes Gans & Co., Mendelsohn, Lipp-mann Rosenthal Joods en er is één Jood in de directie van Plerson & Co., doch Joden ontbreken weer geheel bij vele soortgelijke (Mees & Zoonen, Gilissen, Heldring & Pierson enz.). In de directie der grote verzekerlngs- en hypotheek-instellingen zijn Joden zeer zeldzaam. Deze maatschappijen 1 employeren zelden Joodse makelaars of experts. Uiterst zeldzaam zijn de hier bedoelde instellingen, die Joodse advocaten bezigen voor de behartiging van hun juridische aangelegenheden. Van het Bestuur der Vereniging voor de Effectenhandel maakte geen Jood deel uit. Zelfs onder het gehele personeel van De Nederlandse Bank is geen enkele Jood!”
En dan gaat Dr. J. P. Kruyt aldus verder over het aantal der Joden in „allerlei colleges”: „In het rechts-, consulaat-, financiewezen, bestuur en administratie zijn hun percentages geringer dan hun krachtens hun aantal zou toekomen.... Er zijn sinds 1815 twee Joodse ministers geweest, nooit een Joodse Commissaris van de -Koningin. In het gehele land is geen Joodse burgemeester te vinden. Onder de stellig niet minder dan 4.000 wethouders zal men geen dozijn Joden gehad hebben. Onder de circa 20.000 gemeenteraadsleden op zijn hoogst 100 Joden.”
En tenslotte, om nu iets mede te delen over de andere „levensterreinen”, daarover vertelt Dr. J. P. Kruyt ons enkele regels verder; „Met uitzondering van één provinciaal dagblad heeft geen enkel Nederlands dagblad een Joodsen hoofdredacteur. Van de voornaamste weekbladen hebben slechts de Groene Amsterdammer en de Haagse Post enkele Joden in de redactie. Hoge Raad, gerechtshoven en arrondissementsrechtbanken hebben met elkander ten hoogste 6 Joodse rechters, onder de talrijke kantonrechters bevinden zich vier van Joodsen huize, er is geen enkele Joodse Officier van Justitie.”
Wij hebben in een vorige hoofdstuk enige cijfers gegeven over de beroepsverdeling bij de Joden en bij het gehele Nederlandse volk. In de door ons geciteerde tabel zagen wij, dat van iedere duizend mannelijke Joden 9 bij' het onderwijs werkzaam waren. Hieronder valt het lager, het middelbaar en het hoger onderwijs. Bij de gehele mannelijke bevolking telt men bijna het dubbele, n.1. 16. Maar duidelijker nog, om te doen inzien, hoezeer de Joden bij de „vervulling van professoren- en assistentsplaatsen een
43