eerder door ons geciteerd, ,,Antisemitisme en Jodendom", verschenen in 1939. een boek, dat bedoeld is om het anti-semietisme te bestrijden (!) schrijft één der medewerkers: „Hierbij komt nu nog het vage, meestal boze gerucht. Deze geruchten zijn het gevaarlijkste. Zij vertellen altijd iets ten nadele van de Joden en ze worden grif geloofd.” Zo’n gevaarlijk gerucht is; „de overdreven accentuering der bevoorrechte positie door de Israëlieten in onze volksgemeenschap ingenomen, waardoor zij zeker niet in overeenstemming met de procentiele samenstelling van ons volk, meer dan dit percentage zou veroorloven, plaatsen innemen in onze rechtscolleges en zeker in de advocatuur, aan onze Hogescholen, onder de specialisten op alle terreinen, in de medische wereld, als voormannen van het bedrijfsleven en in het zakenleven, in volksvertegenwoordiging, enz.
Wanneer echter een Israëliet op volkomen toelaatbare wijze, langs voor iedereen toegankelijke wegen, een hoge positie bereikt en deze op onbesproken, onbaatzuchtige wijze, beantwoordend aan de eisen door die positie gesteld, vervult, is dit niet alleen niet te veroordelen, het mag uitsluitend gewaardeerd worden. Ons gemeenschapsleven dankt juist aan deze bezetting van talloze posten door Joden, op allerlei levensterreinen, zo ongelofelijk veel”.
Men ziet, dat deze schrijver aan het boze gerucht toegeeft, dat de Joden in Nederland „talloze!!) posten .... op allerlei levensterreinen innemen”. Maar daaraan dankt het Nederlands gemeenschapsleven zo ongelooflijk veel en dan voegt dezelfde schrijver op dezelfde bladzijde in een noot aan het bovenstaande toe: „In 1930 bedroeg het aantal Joden nog 1.4%, dat wil zeggen op ongeveer elke 70 Nederlanders kwam 1 Jood voor. Bij de samenstelling van allerlei colleges, de vervulling van professoren- en assistents-plaatsen enz., wordt door de Joden echter zeker een aan hun numerieke hoeveelheid onevenredige positie ten nadele van andere groepen ingenomen!”
Het „vage, meestal boze, gerucht” moet m de noot door den lezer met huid en haar worden geslikt. Nu nemen in allerlei college’s, bij de vervulling van professoren- en assis-tentsplaatsen de Joden wél een, aan hun numerieke hoeveelheid onevenredige, positie ten nadele van andere groepen in. Den schrijver van bedoelde uitingen is het
41