IV
HET VOORSPEL VAN DE LIQUIDATIEVAN HET NEDERLANDSE JODENDOM
De liquidatie van het Nederlandse Jodendom is, hoe weinig ook men het toen heeft beseft, in 1933 begonnen. Langzaam, stap voor stap, maakt het anti-semitisme in Nederland vorderingen. Het Joodse vraagstuk wordt actueel. De Duitse vluchtelingen, die óf Nederland als pleisterplaats, óf als nieuw „vaderland” wilden beschouwen, bijna allen Joden, zijn niet groot in aantal geweest. Volgens een mededeling van minister Colijn in de Tweede Kamer zijn van 1933 tot eind November 1938 13.000 Joden en 4.000 half-Joden toegelaten. In totaal zijn hiervan weer 4.000 vertrokken. Rekent men, dat hierbij duizend half-Joden geweest zijn, dan waren er in Nederland tot November 1938 10.000 vol-Joden bijgekomen. Schat men verder het aantal nieuwe Duitse Joden van einde November 1938 tot 10 Mei 1940 op enige duizenden, dan is het totale cijfer der vol-Joden, dat uit Hitler’s Rijk naar Nederland is geëmigreerd, hoogstens op 15.000 te stellen.
Toch was de komst van deze 15.000 Duitse Joden, nog geen 0.2% van de gehele Nederlandse bevolking, het schokje, dat in de oververzadigde vloeistof het anti-semitisme deed uitkristalliseren. De argumenten, dat zij het Nederlandse volk, reeds zo zwaar lijdend door werkloosheid en moordende concurrentie in allerlei bedrijfstakken, nog zwaarder onder de economische druk deden lijden, kunnen gemakkelijk worden weerlegd.
Uit een publicatie, uitgegeven door het „Comité voor Bijzondere Joodse Belangen” blijkt, dat tot Juli 1938 door de Joodse immigranten 300 industriële bedrijven waren opgericht, nieuwe ondernemingen, die voor het Nederlandse volk een werkverruiming voor 10.000 personen betekenden. Door hen werd Amsterdam een nieuw exporterend centrum van dames-confectie-industrle. waarvan de
39