„De voornaamste beroepen, welke door hen werden uitgeoefend, waren die van kramer, van winkelier, van voor-schotgever en vooral in de Oostelijke provinciën die van slager, in het bijzonder van exportslager. De voornaamste trek van deze en soortgelijke beroepen, uitgeoefend op een vrij geïsoleerd en economisch en sociaal nog achterlijk platteland, is, dat zij de verbinding zijn met de stad. In de behoeften der plattelanders, voorzover deze niet bevredigd kunnen worden door de productie van eigen streek, wordt voorzien door deze Joodse handelaars. Zij vormen als het ware de verbinding van het platteland met de stad; zij zijn de brug tussen beide, hetgeen zich ook hierin uit, dat zij veelal de producten verhandelen. Dat juist de Joden op het platteland deze functie vervullen, is het gevolg van reeds vroeger aangeduide oorzaken. Zij zijn dus door de loop der maatschappelijke ontwikkeling als het ware voorposten van een kapitalistische productiewijze, welke in de steden vroeger, zeer veel vroeger reeds een aanvang genomen had dan op het platteland. Zij zijn in hun sociale functie niet kapitalisten, doch hun functie zelf is een kapitalistische.
Met het doordringen nu van het kapitalisme op het platteland en de daarmee gepaard gaande verbetering der verbindingen, verliest deze sociale functie van brug met de steden aan betekenis. Door tweeërlei oorzaken. In de eerste plaats wordt de brug, de tussenschakel, overbodig, doordat de plattelander zich eerder en gemakkelijker naar de stad begeeft dan vroeger; hij koopt nu rechtstreeks wat hem vroeger door den Joodsen handelaar geleverd werd. Door de stichting van zijn eigen verenigingen en coöperaties heeft de boer den Jood ook niet meer nodig voor de afzet van zijn producten: hij zelf doet dit thans of zijn organisatie doet dit voor hem. In de tweede plaats neemt de omvang van het kapitalistisch bedrijf in de kleine plaatsen en op het platteland een zodanige omvang aan, dat ook niet-Joden zich er veel meer op gaan werpen dan vroeger het geval was. Er ontstaat op dit gebied een concurrentie tussen den Joodsen handelaar, winkelier en voorschotgever en den niet-Jood, die dezelfde functies uitoefent. Het bestaan wordt daardoor dus moeilijken dikwijls zelfs onmogelijk.” Tot zover Boekman.
Nederland ontwaakt in de zestiger jaren van de vorige
37