de Joden voortaan slechts „appelen van orangien en cytronen” mochten verkopen, — typisch bewijs, dat de Jood slechts daar werd toegelaten, waar hij ten voordele van de meerderheid kon worden ingeschakeld! — „toe geryf ende ten dienste van een yegelic”. De Raad van Zwolle bepaalde, dat niemand van de Joodse Natie aldaar mocht wonen ,.en wincelneringe doen”.
Het sterkste bewijs van hetgeen hier zoeven werd uiteengezet, levert ons het gebeurde in ’s-Hertogenbosch, nog slechts negentien jaar voor de emancipatie. In dat jaar werd aan Jacob Moses en Josef van Lier uit Maarssen door tussenkomst van het Cramersgild het Poorterrecht geweigerd op grond van concurrentie in de handel, „wijl die van de Joodse natie dezelve langs slingsche wegen tot zich wisten te trekken en alzo de commercie der Ingezetenen onderdrukken”.
Besloten werd, dat „voortaan geen Jooden tot Poirters nog ook ter inwooning alhier zullen worden geadmitteerd”. Wel dacht men op „menselijke wijze” aan de gedupeerde Joden en overwoog: „Ja, dat er niets zekerder was dan dat deze Natie als ballingen over de gantse aard woonde en zich nergens bestendig konde neerzetten”. Maar „zoo de Joden ergens admissibel waren, het dan moest zijn in groote koopsteden, alwaar dezelve door den wisselhandel, waarvan zij de uitvinders waren, de commercie konden bevorderen, maar geenzints in steden als deeze, waarin de commercie meest door winkeliers wierdt geëxerceert”.
Men ziet het, de Joden zijn „admissibel”, voor zover zij „uitvinders” zijn van nieuwe beroepen als de wisselhandel, of de, door de Portugees-Joodse kooplieden aangevoerde, „appelen van orangien en cytronen” „ten geryf ende ten dienste van een yegelic”, langs de straten venten; maar doordringen tot beroepen door de Nederlanders zelve „geëxcerceert”, dat kan den Joden niet worden toegestaan, al „zwerven zij ook over de gantsche aard en kunnen zich nergens bestendig neerzetten”!
Als het monopolie der, op het handelskapitalisme berustende, Hollandse economie in de achttiende eeuw een neergaande lijn gaat vertonen en allerlei sociale calamiteiten optreden: crisis, verval en werkloosheid, dan verandert bij een groot gedeelte der Nederlandse bevolking de xenophiele aard in xenophoble.
20