Als hun werk is afgelopen, zullen Teutoonse helden wegtrekken onder het zingen van hun Germaanse krijgszangen. Doch even van tevoren zal een ander lied opstijgen, weerkaatst door de muren van de oude hoofdsynagoge en van het Portugese kerkgebouw aan de overzijde. Een der voorzangers heft het „Hatikwah” aan en de massa, die dit lied, zo geassimileerd zijn zij, niet in het Hebreeuws mee kan zingen, verstaat toch de betekenis der woorden. Had het Nederlandse volk in zijn liederenbundels niet dit „Lied der Hope” opgenomen? En zo doorvoelen zij in deze „Schicksalsstunde” de regels, zoals zij door A. B. Klerekoper in het Nederlands waren weer ■ gegeven;
„Zolang kan de hoop niet sterven,
Die ons volk houdt opgericht,
Om het land weer te beërven,
Waar Jeroesjolajim ligt.”
Dit was hun zwanenzang. Als de zeventiende-eeuwse dichter Joost van den Vondel in zijn Bijbels treurspel „Noach” het lied dicht van de stervende zwaan, tekent hij ons in de laatste strofe het volgende beeld;
„Stervende zoekt haar flauw gezicht Nog eens het licht; nog eens het licht!
De bruidschat van de natuur te leen,
Aan elk gegeven, om blij te leven.
Zó vaart zij heen!
De volgende morgen werkt de Joodse Raad verder! Immers een nieuw, nog méér „ultzonderings-stempel” is op komst, de zogenaamde „120.000-Sperre”. De élite van de Joodse Raad bezit haar reeds en men zegt, dat de gelukkigen, die haar verkrijgen, voor iedere deportatie gevrijwaard zullen zijn. Wel bezit deze stempel een exclusief karakter: maar droeg anderhalve eeuw geleden niet iedere gewone Franse soldaat de maarschalkstaf in zijn ransel? En is niet de algemene opvatting, dat zulk een massadeportatie als op 26 Mei niet meer zal voorkomen? Men wil niet ontkennen, dat de gewone Joodse Raad-„Sperre” geplatzt is, maar de kans op de 120.000-stempel is er toch. En zelfs is zij bij handig manoeuvreren bij de Duitsers voor ƒ 10.000.— te koop!
105