waande zich min of meer veilig in zijn „ivoren toren”, in dit geval de toren van „Schaffelaer” bij Barneveld.
De Joodse Raad, die als Joodse Raad slechts een Raad had kunnen en mogen zijn voor de opstand, was een „reddingsorganisatie”, welke telkens een deel der Joodse bevolking opofferde om een telkens kleinere groep te kunnen behouden Zo waren in de eerste weken van Mei 1943 de leiders van de Joodse Raad wederom bereid, een nieuw deel aan de deportatie prijs te geven, om, zo heette het immers, „erger te voorkomen”.
De S.S. had namelijk verlangd, dat de Joodse Raad zelve 7000 zijner „Gesperrten” voor de deportatie zou aanwijzen. Het is zeer goed mogelijk, dat de S.S. er vast op gerekend had, dat dit door de Joodse leiders zou worden geweigerd, om dan onmiddellijk alle Joodse „Sperren” te kunnen opheffen en de deportatie op grotere schaal te kunnen toepassen. Maar door deze weigering zou den Joden de laatste zelfvernedering gespaard zijn gebleven. Door het zwichten van hun leiders werd nu ook bij de overgebleven Joden een „oproer” ontketend. Een oproer, dat zich niet uittc in, zeer zeker wanhopige, doch tevens heldhaftige opstand tegenover den onderdrukker, maar in de meest afzichtelijke tonelen tussen de aangewezenen en niet-aangewezenen.
Den prijsgegevenen werd thans, nu het henzelf betrof, het smadelijke van deze tactiek duidelijk en geen uitdrukkingen waren hun te sterk, om zulk een optreden te brandmerken. Alleen stond het hun zelfs toen nog niet helder voor ogen, dat de tactiek van de Joodse Raad nooit anders was geweest.
Aan de verbitterde stemming dier dagen ontsproot een „Witz” welke zo pregnant de juistheid van Heine’s definitie van humor weergeeft: „Selbstzerfleischung”. Deze lugubere Witz vermeldt dan, dat de beide leiders van de Joodse Raad bij het hoofd van de S.S. worden ontboden, die hun mededeelt, dat met uitzondering van hen beiden en hunne naaste omgeving, de rest van de Joden, nog in Amsterdam aanwezig, zal worden „vergast”, Als één der beiden hiertegen protesteert en zegt, dat hij dat niet „neemt”, wordt hij tot zwijgen gebracht met de snauw, dat de herhaling van zulke woorden ook hem en zijn familie onder het vonnis zal doen vallen. De andere leider vraagt schuchter, of het hem geoorloofd is.
103