zou geven op de bevoegdheid — cRe overigens niemand bezit, wie en wat hij ook zij — andermans zaken te bedisselen? Niets, hoegenaamd niets. Uw brevet bestaat in niets anders dan in uw toomelooze zelfoverschatting.
Maar buiten de genoemde officieele ambten zijt gij ook in andere functies opgetreden, treedt gij nog steeds op, namelijk als commissaris van naamlooze vennootschappen. Misschien meent gij in deze hoedanigheid zoo voortreffelijk werk te hebben verricht, en te verrichten, dat gij uit dezen hoofde gelooft als waker tegen werkelijke of in uw verbeelding bestaande onge* rechtigheden binnen de vakvereenigingen te mogen optreden.
Laat ons eens zien.
Er was nog slechts weinige jaren geleden (eigenlijk bestaat zij nog, als hopelooze ruïne) in ons land een naamlooze vennoot* schap, de Industriëele Disconto Maatschappij, welker bedrijf hoofdzakelijk of geheel bestond in het financieren van den handel in automobielen. Van deze vennootschap waart gij commissaris — als ik mij niet bedrieg zelfs (althans gedurende eenigen tijd) president*commissaris.
In het in 1931 verschenen verslag dezer vennootschap stond o.a. het volgende te lezen:
„Met leedwezen vermelden wij, dat de heer Dr. A. R. Zimmerman, in verband met andere werkzaamheden en de mogelijkheid van langdurige afwezigheid, zich niet in staat achtend aan de zaken van de maatschappij zooveel tijd te geven als hij meende, dat in de bestaande omstandigheden van commissarissen kan worden verwacht, ten slotte zijn mandaat ter beschikking heeft gesteld.’,
Gij hadt op het genoemde tijdstip, in 1931, dus geen tijd om het ambt van commissaris van de Industriëele Disconto Maats schappij te vervullen en gij zoudt waarschijnlijk ook langdurig afwezig zijn. Dus naamt gij ontslag.
Dit klinkt alles zeer plausibel.
Maar in het zelfde jaar 1931 kwam in het verslag van De Twentsche Bank de volgende passage voor:
In uw vorige jaarlijksche algemeene vergadering werden in plaats van de aftredende leden van onzen raad (d.i. de raad van commissarissen, H. P.), den heer W. C. Hudig en wijlen den heer P. Bredius, alsmede ingevolge den wensch om het college met één lid uit te breiden, tot commissaris gekozen de heeren Dr. A. R. Zimmerman” enz.
Gij waart dus in 1930 te overladen met werkzaamheden, om commissaris te kunnen blijven van de Industriëele Disconto Maatschappij. Maar deze overlading belette u niet commissaris te worden van De Twentsche Bank. Zelfs „de mogelijkheid van langdurige afwezigheid”, die mede u verhinderde commissaris te blijven van de Industriëele Disconto Maatschappij, was geen hinderpaal voor het aanvaarden van het commissarisschap van De Twentsche Bank.
Nu zoudt gij kunnen zeggen: dat zijn mijn zaken, waarmede gij niets hebt uit te staan.
Inderdaad. Maar gij bemoeit u met mijn zaken, waarmede gij niets hebt uit te staan. En daarom zal ik die zaak van u nu eens bekijken.
Korten tijd, nadat gij waart afgetreden als commissaris van de kidustriëele Disconto Maatschappij, startte deze vennootschap,
m