in natuurstaat levende planten en dierlijke wezens kan vinden, en zich kan verdiepen in de heerlijkheden en geheimenissen der natuur. Er zijn nog werkelijk stille stranden, waar de vogels broeden, of peinzend en loerend staan, waar de laatste rimpels van de branding vloeien over het zand. Moge het toch niet anders worden! Want even verrukkelijk als het dwalen door het heilige bosch of over de weidsche heide is het, als des zomers de dag in gloed staat, op het gulden strand, het duin ter eene, de eindelooze wateren ter andere zijde, in het helle licht der zon, met de groote vogels zwierend en glijdend door de trillende lucht en de eeuwige stem der zee plechtig ruischend door de ruimte. En als in herfst of winter de storm de wateren grijpt en perst tot geweldige, zwalpende golven, die hij met onweerstaanbare kracht jaagt naar het strand, waar zij breken in warrelend-schuimende kolken, het liefelijke zomerbeeld veranderd is in een van wilde onstuimigheid en titanisch geweld, dan is het schouwspel zoo aangrijpend, zoo overweldigend, als de natuur wellicht nergens anders ten toon spreidt. Maar hoe indrukwekkend de aanblik van het woeste spel der elementen moge wezen, zoo zijn zee en strand en duin toch het begeerlijkst op een mooien, stillen zomerschen dag. Daar is dan niets, dat de zalige rust verstoort. De zang der zee en de wiekslag der vogels, de eenige geluiden in den oceaan van stilte, dragen bij tot, zijn onmisbaar voor de serene stemming; hunne werking is als die van de enkele rhythmisch-monotone klanken, met welke sommige groote toondichters den indruk van stilte, afwachting, spanning, hebben weten te scheppen. Het schelpenrijke strand heeft zijn stoffage van verwarde bossen wierlinten, stukken wrakhout, achtergebleven krabbetjes, kwallen en een enkele zeester. In glijvlucht gaan de vogels door de lucht en telkens maken bruinvisschen hun sierlijk-geronde sprongen uit en boven het water. De kleur der zee is geen oogenblik vast. Zon en varende wolken roepen immer wisselende schakeeringen in het leven. Een zeil hier en een ginds aan den gezichtseinder zijn de eenige vaste punten in het beweeglijke beeld van deining en kleur. Strak loopt de rechte baan van het bruingele strand tusschen de lijn der zwakke branding en die van het roomkleurige, door het groen der helmgrasbundels verlevendigde duin, tot zij zich in de wazige, trillende verte verliest. En boven dit alles welft zich het blauwe uitspansel met de stralende zon en de zeilende witte stapelingen der wolken. Niets verstoort de goddelijke harmonie. Het is alsof de rumoerige, jagende, hijgende wereld,
Het kleine land 5
65