waarop verschillende steden ineen zullen loopen. Dezelfde overbevolking doet landhonger ontstaan en aldus is het, dat men er toe komt, de Zuiderzee te herscheppen in een complex van polders om een paar kunstmatige meertjes, dat plassen drooggemaakt en heiden in ontginning gebracht worden. Ook het streven, om werkloozen aan productieven arbeid te zetten, leidt tot ontginnen en droogmaken, terwijl groote steden medewerken tot het dempen van plassen en in cultuur brengen van heidevelden, door hun straat- en huisvuilnis, hetwelk zij vaak niet dan met groote kosten weten kwijt te raken, voor dat doel beschikbaar te stellen. De prachtige, karakteristiieke, in het polderlandschap onmisbare windwatermolens worden hoe langer hoe meer vervangen door electrische of motorische bemalings-inrichtingen, de typische enkele en dubbele wip-bruggen door andere, die, op zich zelf dikwerf niet leelijk, toch de bekoring van de oude missen en in het landschap of het stadsbeeld geen werking hebben. Door de breedste en schoonste gedeelten van het zeeduin werden en worden wegen aangelegd, die aan den binnenduinvoet gelegen dorpen met de zee in verbinding moeten brengen, opdat zij zeebadplaatsen kunnen worden en aldus vooruitgaan, zooals dat heet — hetgeen tot gevolg heeft, dat de aldus opengelegde duingebieden villa-terreinen worden. Daarnevens verkwanselt de Staat groote stukken duingebied ter afgraving, worden uitgestrekte duin-strooken van staatswege beboscht, zoodat de oorspronkelijke duinflora verloren gaat en onttrekken de vele waterleidingen zooveel water aan het duin, dat deze flora van uitdroging van den bodem zeer te lijden heeft en met ondergang wordt bedreigd. Wie dit alles, en veel meer, dat hier niet kan opge-somd worden, aanschouwt, vraagt zich af, wat er op den duur van de schoonheid van Nederland zal overblijven? Er is reeds zooveel verdwenen, zooveel gesloopt, gedempt, gerooid, verkaveld, ontgonnen. Wie in archieven en musea de afbeeldingen gadeslaat van de tallooze oude torens, poorten, waag- en andere gebouwen, die men, vooral in den loop der 19de eeuw, afgebroken, van de oude stadsbeelden die men vernietigd of onherkenbaar gemaakt, van de buitenplaatsen die men met den grond gelijk gemaakt heeft — wie verder ziet en zich rekenschap geeft van hetgeen onafgebroken aan stads-, dorps-en landschapsschoon vernietigd wordt, hij kan niet anders dan met bekommernis denken aan de toekomst en vreezen, dat ons nageslacht van de schoonheid des lands, voor zoo ver thans nog aanwezig, niets, althans zeer weinig zal aanschouwen.
12