„Het water in de grachten dezer stad was voorheen zoet of bijna zoet. In dezelve wierd zoo veel visch gevangen, dat de visscherij aan de Schutterij wierdt afgestaan en later van Stadswegen verpacht wierdt; ook waren de ingezetenen gewoon hunne spijse in dezelve tekooken en bier uit dezelve te brouwen. Hiervan zijn veele Keuren voorhanden, om het water, dat zeer costelijk genoemd wordt, zuyver te houden, en in het jaar 1507 moesten Floertge de Cleyvoerder en Vriesgen, zijn compaan, elk een boete geven van een Pond ieder en in de weekelijksche Processie met een brande waskaars voor dezelve gaan, om het dragen van private in de wateren der Stad. Maar door het verwijden van de Zeegaten vermeerderde wel de koophandel, maar het water in de grachten wierdt brak. Aan Keizer Karel de 5 wierdt in 1540 het water der Stad tegengemaakt, zeggen dat het niet deugde en dat veele den dood daaraan zoude drinken. Het water in de grachten was reeds bedorven en er waren net niet vele Regenbakken in de Stad.
In het jaar 1591 was het water in de Stad nog drinkbaar en wierd nog tot het bereiden van spijse gebruikt, alzoo bij een keur van 10 April 1591 verboden wierdt de Verwerijen anders te plaatsen dan tot op den St. Anthonis-Dijk, nu de Verwersgracht (d. i. de Zwanenburgwal), om de ondiepte der wateren te voorkomen en omdat door de vergiftige en bijtende stoffen, in de Verwerijen gebruikt, de gebuiner(?) niet alleen, maar de goede buuren geene schade aan hunne gezondheid zoude komen te lijden. Om deze redenen wierd in 1606 ook het stijfsel maken verbooden.
Het water moet dus in regenbakken opgevangen worden aan de huizen, door lode of blikken pijpen, hetgeen egter met gevaar verzeld is, door de looddeelen, welke van het lood uit de gooten daaraan medegedeeld worden en welke veele kolykpijnen veroorzaken. Veele proeven zijn genomen om dat tegen te gaan en veele doen het regenwater door de Apothekers beproeven, maar eene zeer eenvoudige proef op het regenwater is, dat men een droppel op een schonen doek laat vallen en als die dan zonder vlak opdroogt, dan is het water goed. Het beste regenwater moet geen reuk of smaak hebben.
Het water nu het eigendom van elk huis zijnde, zoo ontstaat er bij lange droogte of strenge winters een groot gebrek aan water. Om hierin te voorzien, ondernam men in de jaren 1692 en 1740 om groote putten te graven om zoet water te vinden, maar deeze ondernemingen mislukten. De Regeering besloot in 1761 jaarlijks twee groote regenbakken te doen maken en in 1763 wierden er twee gemaakt, een aan de Noorderkerk, die 1400 tonnen, en een aan de Stadspakhuizen op de Brouwersgracht,
%