OVERZICHT VAN HET JOODSE HUWELIJKS- EN ECHTSCHEIDINGSRECHT
Naast de hiervoor vermelde beperkingen noem ik nog het verbod om met een minderjarig meisje te trouwen1 en het verbod tot het nemen van een tweede vrouw.
Voor de Hogepriester (koheen gadol) golden verdergaande beperkingen: hij moest een maagd uit zijn eigen volk trouwen2. Omdat de Hogepriester uit de gewone priesterklasse werd benoemd, kon het zijn dat hij al getrouwd was met iemand die voor hem als Hogepriester een verboden partner is. In zo'n geval hoefde hij niet van haar te scheiden3.
III.5.a.3 Inwendige Vereisten
Formaliteiten die aan elke huwelijksvoltrekking verbonden zijn.
In het Joodse recht bestaat het huwelijk uit twee afzonderlijke handelingen. Tegenwoordig worden ze direct na elkaar verricht, waardoor het één geheel lijkt.
De eerste handeling, kidoesjien genaamd, kan op drie manieren geschieden. De man heeft het initiatief bij het verrichten van deze handelingen, maar de toestemming van de vrouw is constitutief.
Bij de kidoesjien is de man verplicht in het bijzijn van twee competente getuigen tegen de vrouw te zeggen: "Jij bent mij geheiligd volgens de wet van Mozes en Israël"4 en om kinjan te maken.
Voorafgaand aan het voeren onder de choepa wordt het huwelijkscontract (ketoeba) getekend eveneens in het bijzijn van twee getuigen.
A.s. echtelieden moeten juridisch bekwaam zijn om een dergelijke overeenkomst aan te gaan. In beginsel is vertegenwoordiging bij deze rechtshandelingen geoorloofd.
82
1 bYew. 6ib.
2 Vaj. 21:13,14•
3 bYew.öia.
4 Deze uitspraak is declaratoir en niet constitutief. L.M. Epstein: "Jewish Marriage Contract". Jewish Theological Seminary of America. New York 1929. Reprint Arno Press. 1973. p. 55