hele geschiedenis door, telkens verdiept en tot nog centraler structuur verdicht. In de zondige realiteit nochtans het volk der genade en verkiezing. Men kan dit in andere taal weergeven door te zeggen, dat de idee, die het Israëlitische volk gespannen hield, boven de verwerkelijking van het ogenblik uitging en zelfs de opheffing van het volk als zodanig inhield. Het beeld van de mens, niet dat van de Israëliet, lichtte in het uiteinde aan. Het zelfbewustzijn als uitverkoren volk was een noodzakelijke begeleidende factor, die echter ieder ogenblik kon worden tot een sluier voor de universeler visie van de volmaakte mensheid Gods, waar alles op was gericht.
2. De Hellenistische periode
De periode na het exiel is voor het Joodse volk van de grootste beslissing geweest. Het was de tijd van het Grieks-Romeinse wereldrijk, dat na de overwinningen van Alexan-der de Grote ook het oosten tot en met Perzië omvatte en dus alle gebieden waar Joden woonden. Ook nadat Cyrus (538 v. C.) en Arthaxerxes (458) aan de Joden in Mesopota-mië vergunning hadden gegeven om in Palestina weer een Joodse gemeenschap te stichten, waren er vele, ja het grootste deel, gebleven waar ze waren. De 40.000 zielen die waren teruggekeerd vormden een soort Zionistische élite, die zich rondom Jeruzalem met steun van de Perzische koningen wist te handhaven tegenover de intussen daar gevestigde bevolking, en de kern is geworden van het verdere Palestijnse Jodendom, dat onder de Maccabeën nog een periode van nationale zelfstandigheid heeft gekend (140—63 v. C.), maar tenslotte zijn droom van onafhankelijkheid door Titus (70 n. C.) en Hadrianus (135) definitief heeft zien verstoren. Maar daarmee was het Jodendom als geheel niet dodelijk getroffen, want buiten Palestina was sedert het exiel een veel talrijker Joodse bevolking gevestigd geweest en deze werd door het lot van Jeruzalem maar zijdelings geraakt. Zij waren de verspreide groepen, de diaspora, overal te vinden in het uitgestrekte Hellenistische rijk en in het Romein-
74