„gedenken”. Altijd in de trant van zijn grote psalmdichter David gereed om te huppelen en in de handen te klappen en in gebonden vormen de grote daden des Heeren te memoreren, te dramatiseren en met stijlvolle gebaren te begeleiden.
Een ecstase met een kern van bewuste herinnering en verkondiging, met een neiging om de dingen te verhevigen, totdat door tragiek en absurditeit de verrassing van het heil te verlossender wordt beleefd.
Nog op één feest wil ik wijzen: het feest van de Grote Verzoendag, vroeger het nieuwjaarsfeest. Leviticus 16 beschrijft de ritus voor deze totale verzoening: van twee bokken wordt de een geslacht, de ander na oplegging der handen door de hogepriester de woestijn ingezonden om daar te sterven; hij draagt de zonden van het volk uit zijn midden weg. Deze zondebok, die aan het eind van het jaar de onreinheid van het volk wegdraagt, vertegenwoordigt de oude verzondigde mens, die men niet gebruiken kan als het nieuwe begin aanlicht. Deze rite getuigt van de centrale betekenis, die de gedachte van zonde en vernieuwing in Israël had. Op drastische wijze wordt de oude mens uitgebannen in die symbolische vorm, die op oeroude gebruiken teruggaat.
Onder de wijdings- en reinigingsriten, die bij de Semieten in zwang waren, is in het bijzonder de besnijdenis in Israël als kenteken aanvaard, oorspronkelijk wel voor een élite van bijzonder gewijden, maar op de duur uitgebreid tot al wat mannelijk is. De rite als zodanig kan worden opgevat als een symbolische verkorting van de castratie en deze weer van het mensenoffer. De ontwikkelingslijn loopt dus in de richting van behoud van het mensenleven met gelijktijdige toewijding aan de goddelijke macht. In Israël heeft deze rite de betekenis gekregen van verbondsmerk, met al het exclusieve dat ook in het verbond tussen Jahwe en Israël lag. Het heeft nooit behoefte gevoeld om de primitieve vorm van deze toewijding te wijzigen; zo sterk werd de goddelijke verkiezing gevoeld als ingrijpend en toeëigenend, dat physieke insnijding er het beste symbool van was. Tenslotte moet er op gewezen, dat dezelfde duidelijkheid,
68