voor de grote crisis, die wij beleven. Slechts een kleine groep Joodse intellectuelen verdiepte zich in de problemen van het Joodse wezen in verband met de moderne tijd; overigens leefden ze economisch zeer vooraan en onderhielden merendeels hun traditionele religie.
1. Oud-Israel
Naast de gegevens uit de archaeologie en de algemene geschiedenis blijft de oud-Israelitische literatuur de voornaamste bron voor kennis van de oudste periode van Israels bestaan.
Deze literatuur is een merkwaardig document van zelfbezinning, van karakteristiek van eigen leven. In de vorm, die ons nu bewaard is gebleven, is ze een bewerking met sterk theologische inslag uit de tijd van en na het exiel, dus eigenlijk uit de periode, die wij hier als de tweede behandelen, waarin het nieuwe Jodendom zich constitueerde op de grondslagen van het oude Israël.
In die tendentieuse geschiedschrijving zijn echter tal van oude overleveringen verwerkt, die nog min of meer te herkennen zijn in de tegenwoordige geschriften. Het resultaat van de literair-critische onderzoekingen is geweest, dat men het perspectivische punt heeft gevonden, van waaruit de oude stof bewerkt is geworden, en daardoor de gegevens beter in hun onderlinge verhouding kan waarderen. Niet zozeer de splitsing van de tekst in verschillende bronnen, als wel de vaststelling van enkele hoofdgezichtspunten, waaronder ook reeds in oud-Israel de historische stof werd geordend, is van blijvende betekenis. Als zulke beschouwingswijzen, die literaire vorm hebben ontvangen, moeten met name de „Elohist” en de „Jahwist” worden beschouwd, die elk op eigen wijze de overgeleverde gegevens hebben beschreven, beide tot stand gekomen in de vroege koningstijd, de tijd die tot consolidatie drong van de overlevering, omdat men daarmee de zin en inhoud van het eigen volksbestaan kon vastleggen.
Deze meer omvattende beschrijvingen maakten echter weer
50