Het stond genageld in de wet,
Heel bondig en heel sober,
Dat haard en kachel moest gezet Den eerste van Oktober.
En ieder openbaar gebouw Dat Eian de stad behoorde,
Vervulde jaarlijks vast en trouw De wet, zooals ’t behoorde.
En één van de juristenploeg Had uit de wet gelezen,
Dat zétten slechts niet was genoeg Er moest ook vuur in wezen.
Dus d’eersten dag die Wijnmaand zag — Dat gold als afgesproken —
Men haalde kachels voor den dag, Begon er in te stoken.
Maar onze bestemoêr Natuur,
Die lachte om dat zetten Ze had geen lust zoo vroeg in vuur,
En maling aan de wetten.
Zoo zat in school en in stadhuis,
Van warmte men te hijgen,
En of men zei: Het is een kruis —
De wet sprak, je moest zwijgen.