SCHOOIERS-MIJMER1NG.
De zomer gaat heen en de winter die komt,
Het weer dat begint al te koelen.
Ik sukkel maar voort zonder jas, maar verdomd Je begint het al aardig te voelen.
Straks komen de buien, met regen en wind,
Mijn magere lichaam bestraffen.
Dan is 't weer zoeken of j’onderdak vindt,
Dan kan j‘in geen geen park meer maffen,
Dan mag je weer bagg'ren door sneeuw-modder-brij Met ’n sok en 'n slof aan je voeten,
Dan loopen de menschen je haastig voorbij,
Alsof schooiers niet eten moeten.
En vraag je om werk, dan zeggen ze zuur:
„Wat heb ’k aan ’n bevenden stakker?”
Of sturen je soms van de kast naar den muur,
Je koopt d’r niks voor bij den bakker.....
Hoe snak ik al weer naar den zomersche tijd, Dat ’k zwerven kan langs de velden.
Maar nou moet ’k eten — en hoe ’t me spijt, Ik ga me voor Veenhuizen melden......