„GOUDEN JEUGD”
Een zak vol „moos”,
Maar hersenloos En lodderige oogen.
Een oude knaap,
Een menschen-aap,
Op weg van uit-te-drogen — Die jonge prots Is duivels trots Op zijn . . . degeneratie;
Ziet suffend neer Op lager sfeer,
En zwaait z’n lijf met gratie .