POËETJE.
Overvloedig hair,
Een verbazend air, Bestudeerde stand, Dagen lanterfant. Opgeslagen oogen Dwepend naar den hooge Broeit er een sonnet, Opdracht: Juliët.
Vreet er van z’n Vaartje Noemt zich martelaartje, Waant zich, in genie, Vondel’s even-knie — Maar d’omstandigheden Drukken *m beneden . . Man, hier heb je centen Ga met groente venten!