Een bruggetje met groene ranken,
Een wijde plek met kleur en klanken — Een perkje van dauwig gras,
Een vijver met wat zon-geplas En zwanen die omhoog gaan staan,
Het water met hun vleugels slaan —
Een zomer-kindje, heel alleen,
Gooit kringetjes met kiezelsteen —
Veel boomen die in bloeisel staan,
Veel menschen die daar ondergaan,
En over al wat zonnevonken.
Dan vlindertjes die, zomer-dronken,
Al tuimelend een bloempje zoeken.
En doffers die hun duifjes roekken — Een vogelrijk, een dol gewemel,
Begroet de lichte zonne-hemel —
Een schat van kleuren, geuren-zoet,
Een weelde-park, een zomer-groet.