wadlopers / sjierat hajam
toen zongen mozes en de kinderen israèls dit lied
exodus 25 : 1
het wad als vijand / het wad als vrind wie heeft hier geen bron van balladen gevonden het zeil van mijn muze staat bol in de wind / bordeaux / amsterdam / antwerpen en londen
marranen op zoek naar vrije gewesten in hun zwerven speelt emden een zekere rol waar ook vergingen al latere resten het zeil van mijn muze blijft bol
op een nacht dreef een schuit stuurloos langs de wadden met joden gevuld / naar oostfriesland op zoek geen bladzij historie zonder donkere kladden een kroniek uit rottum hield boek
toen de tjalk met zijn lading op het punt van verdwijnen in het stormachtig weer voor het laatst werd gezien zagen nonnen uit het klooster aan de lucht vreemde seinen de abdes knielde neer achter ’t oopm gedien
langs flarden van wolken stond een grillige streep: de omtrek van een ontzagwekkende hand die de hemel omvatte in een machtige greep de wijsvinger wees naar het groninger land
toen hieven sefardiem in die duistere nacht het lied van de schelfzee uit exodus aan de sjierat hajam tot en met het vers acht:
‘en door uw geblaas bleven wateren staan’
het leek of een schim zich naar het scheepje toe boog het wotter wuir stief / registreerde de non in het hart van de zee werd het plotseling zo droog dat jeude veur jeude aan laand koomm kon
14