tratie der bedrijven en dezelfde slotsom omtrent het verdwijnen van den middenstand. Dat men een sociaal-de-mokraat nog zoo iets moet onder den neus duwen, is wel treurig.
Thans ga ik over tot het behandelen van handel en verkeerswegen. Daarin vinden wij, omgekeerd als in de industrie, eene toename der bedrijven. De zelfstandigen daarin zijn van 1882 tot 1895, met 20 proc. vefmeer-deerd, de employés in denzelfden tijd met 85 proc., de arbeiders met 71 proc. Ik neem ronde getallen. Maar nu, hoe is de struktuur op dat gebied! In 1882 kwamen op 100 bedrijfuitoefenenden 47,07 zelfstandige, in 1895 maar 36, aldus eene beduidende afname van zelfstandigen, in weerwil van de absolute vermeerdering van bedrijven. De employés stegen van 9 op 11, 20 proc, de arbeiders van 46,3 op 52,8 proc. Aldus in handel en verkeerswezen eene beduidende concentratie der bedrijven, in weerwdl van de toename der kleine bestaantjes.
Maar nu, wat gaat in deze statistiek niet al door voor zelfstandige bedrijven? In ronde cijfers: 35,300 straathandelaren, 36,500 tusschenpersonen, agenten en commissionairs, 10,700 kruiers, dan: boden, booclschaploop-sters, groentelieden en elke aapjeskoetsier, die er een eigen paard op na houdt. De warrenhandel telt in ronde cijfers 529,000 bedrijven, maar ook hier w7eder stijging — en eene niet onbelangrijke — van de midden- en grootbedrijven. In elk geval bedraagt het aantal bedrijven dat als alleen-bedrijf geldt: 270,600 of 51 proc, relatief dus beduidend minder dan in de industrie. Nu komt er een ankere faktor in aanmerking, juist niet eene welke opwekkend is in de ontwikkeling, en dat is: de groote rol die de vroiwven in deze toekomt, niet alleen