46
den „enkeling” van Stirner en de „massa” der moderne arbeidersbeweging.
Stirner heeft later Adam Smith’s „Rijkdom der Natiën” vertaald en J. B. Say’s „Studiën over Economie.” Deze praktische sympathieën spreken nog het best uit wat hij in den grond der zaak is geweest: een liberaal in het af-getrokkene. Stirner heeft, gelijk gezegd, geen school gemaakt. De eenige bewonderaar van zijn tijd, Faucher, is naderhand een verwoed liberaal vrij handelaar geworden.
Als Bakoenine het boek niet later opgerakeld had en in onze dagen John Henry Mackay niet weder eens de aandacht op Stirner zou hebben gevestigd, zou de „Einzige” wel voor altijd vergeten geweest zijn.
Uit het boek toch is nooit iets geworden. Persoonlek was het een daad, maar het is daarbij ook gebleven.
Stirner had zijn zaak „op niets gesteld.” Welnu, uit „niets” is nog nooit „iets” geworden. Derhalve was het Stirnersche „egoïsme” de doodgeboren daad van een eerlijk, maar op den weg van valsch philosophisch abstraheeren verdwaald gemoed.
2. Proudhon; het klein-burgerlij k radikalisme.„De demokratische kleinburgers, verre van voor de revolutionaireproletanÊrsdegansche maatschappij te •willen omwentelen, streven naar een verandering der maatschappelijke toestanden, waardoor voor hen de maatschappij zoo dragelijk en gemakkelijk mo-gelijk wordt.”
(Karl Marx, ..Kölner Communisten-process,” p. 77.)
Tot Pierre Joseph Proudhon’s eerste periode, als philo-soof en maatschappelijk hervormer, behoort een anarchistische theorie. Men vindt ze volstrekt niet als een geheel, maar verspreid in zjjn bekend geschrift: „Qu’est-ce que la propriété? lere Mémoire. Recherches sur le principe du droit et du gouvernement” (1840). Daarin ontwikkelde Proudhon