— 26 —
onderzoek of deze menschen wel vatbaar of ten minste rijp waren voor die vrijmaking.”
Dit was dus de meening van Da Costa in 182.') over de menschenslavernij. De afschaffing daarvan werd kortweg genoemd een „vooruit loopen op den wil” van den Almachtige. Alsof zoo’n meneer Da Costa zekere private openbaringen van „Gods wil” heeft, dat hij zoo precies weet. wat niet, en wat wel met diens oogenblikkelijken „wil” in strijd is.
Men ziet waartoe men komt, wanneer men langs zulk een gedachtenlijn voortgaat. De christelijke arbeiders zullen op den duur eenmaal moeten gaan nadenken over deze maatschappij, hare onhoudbaarheid en hare eeuwigheid. En zij zullen, als dat oogenblik gekomen is, hunnen tegenwoor-digen leiders veel meer gaan haten, dan dat oogenblikkelijk ook de felste .,godsdienstlooze” onder de onzen dit kan doen.
Als wij al deze christelijke phrasen dus gewoon herleiden tot wat zij zijn, dan komen wij hiertoe: de liberalen zeggen: deze kapitalistische maatschappij is de beste van allen en daarom is zij eeuwig; de arbeider heeft evenwel recht aan die eeuwigheid nog te twijfelen. De Christelijken zeggen: deze kapitalistische maatschappij is de beste van allen: zij is goddelijk, dus Christelijk en is zij dus eeuwig. Elke arbeider die daaraan maar voor het geringste twijfelt, brengt tevens zijn zieleheil in gevaar ën is daarom verdoemd.
Dr. Kuyper ziet in zijn gezag het gezag. Dit stemt volkomen overeen met de beschouwing van de Calvinisten in dezen. Op grond van denzelfden waan, heeft Calvijn eenmaal als een tweeden paus, een soort schrikbewind in Genève gehandhaafd, dat hem den haat en de minachting van verreweg de meeste inwoners dier stad op den hals heeft gebaald. Dr. Kuijper probeert op dit oogenblik iets dergelijks. Door vrees te heerschen is echter nooit probaat gebleken. En de haat en de minachting die Calvijn’s deel geweest waren, en waarover deze zich zelfs op zijn sterfbed heeft beklaagd, zij zijn thans ook reeds Dr. Kuijper’s deel. Hij heeft zich een zuil gesticht in onze volksachting, bestaande uit een aantal muilkorven en een tuchtroede.
.Vis zijn ministerie al lang zal zijn verdwenen en begraven, dan zal de herinnering aan den Tuchthuisminister bij de arbeiders nog levendig zijn.
JOS. LOOI’ITE
An/stcrda»/, Maart 1903.