69 —
kennismaking met de dochter; de kennismaking leidde tot liefde en Owen werd met den vriend, ook den schoonzoon van den heer Dale en alras den medeeigenaar van de fabrieken te New-Lanark. In 1800 nam hij de leiding van de gezamenlijke fabrieken aldaar, bekend onder den naam van „New-Lanark Mills” over, met inbegrip van alle daarbij behoorende établisementen.
De fabriek van den heer Dale was door hem en Richard Arkwright, de beroemde uitvinder van de spinmachine, in 1784 opgericht geworden, toen de katoenspinnerij in Schotland het eerst werd ingevoerd. De voordeelen, die de waterkracht van de Clyde aanboden, had de keuze bepaald van deze plaats, die overigens niets aantrekkelijks had. Het land rond er om heen was onbebouwd; de inwoners dun gezaaid en zeer ruw, bijna wild; de wegen zoo slecht dat zelfs de hartstochtelijkste liefhebbers van natuurschoon het niet licht wagen dorsten tot deze oorden aan de Clyde-watervallen, al te diep door te dringen. Men moest „handen” hebben voor de fabriek, geen gemakkelijk iets, daar de bevolking van de plaats geen bijzondere trek had in het werken in gesloten ruimten. Kinderen voor den fabrieksarbeid waren er in Tt geheel niet te krijgen. Men moest zich dus wenden tot de „werkhuizen” in het Engeland van die dagen, niet ten onrechtte de „Bastilles van den armen” genoemd, ten einde kinderkrach-ten te bekomen. En had zoodoende 500 kinderen bij elkander gekregen, meest uit Edinburgh, die in een daarvoor gebouwd groot huis tezamen werden gebracht, om gekleed, gevoed en opgevoed te worden.
Ter aanlokking van arbeiders uit andere oorden, bouwde men een dorp om de fabriek en verhuurde de huizen tegen een lagen prijs. Maar de arbeid was es zóó impopulair, dat men bijna geen arbeiders kon krijgen, anders dan verworden menschen enwerke-loozen; van alle middelen ontbloote individuen; menschen die over het algemeen, zedelijk zeer laag en voor den arbeid bijna onbruikbaar waren, kortom het uitschot van de armen. En niet zoodra hadden dezen door eenigen tijd te arbeiden er geheel den slag van gekregen of zij werden weerspannig en onhandelbaar.
Voor de kinderen was naar de toenmaals heerschende begrippen, vrij goed gezorgd. De lokaliteit waar zij gehuisvest waren, was ïuim, de kamers vrij goed, de kost en de kleeding voldoende. Ook was er voor voldoende geneeskundige hulp en verzorging, goed onderwijs en behoorlijk toezicht zorg gedragen. De armenvoogden echter, verlangden dat de kinderen reeds op 6 jarigen leeftijd zouden opgenomen worden. De kinderen moesten dus van des morgens 6 tot des avonds 7 uur werken met de grooten