— 62 —
Fourier merkt bij dit tableau op, dat liij die karaktereigenschappen, welke aan alle vier phazen eigen zijn, niet heeft op den voorgrond gesteld, maar slechts die, welke den eene of de andere phaze karakteriseeren en die, welke met den eene of met de andere phaze vermengd zijn. Zoo is de tweede phaze, waar in de Atheners leefden, eene onvol-komene, eene bastaardachtige periode, die nog merkteekenen van het barbarisme draagt en waaraan bet steunpunt van de tweede phaze, de be vrij ding van den arbeid ontbrak. In Engeland en Frankrijk, bevindt de civilisatie zich in de nederdalende lijn van de derde phaze en neigt sterk naar de vierde, welker beide kiemen zij reeds bezit. Deze toestand wordt door een zich sterk voelbaar makende stagnatie aangetoond; het genie voelt zich vermoeid van zijne onvruchtbaarheid en als een gevangene, het peinigt zich tevergeefsch af, om eene nieuwe gedachte voort te brengen. De fiskalische geest aarzelt evenwel niet, de middelen te ontdekken om de vierde phaze te organiseeren, die wel-is-waar een vooruitgang, maar geen vooruitgang ten goede is. Er moet een tusschen-phaze geschapen worden, die de civilisatie, in een garantietoestand overbrengen moet.
„Maatschappijen zoo goed als individuen gaan ten gronde, zegt Fourier „wanneer zij zich aan den woekeraars overgeven en het is een feit van onze eeuw, van leening naar leening te hollen.”
Fourier begeeft zich hiermede in een critiek der staatsleenin-gen. Opdat een Staat door de geldmachten beheerscht, economisch en finantieel kan worden uitgebuit en uitgeplunderd, moet men hem tot het sluiten van leeningen verleiden. Maar met élke nieuwe leening wordt hem den strik vaster om den hals gedraaid, evenals dit met den privaten persoon het geval is. De staatsmacht, zegt Fourier, wordt zoodoende ten slotte een werktuig in de handen der groote finantieele machten, die méér dan de ministers den gang van zaken beheerschen en leiden; wetten decreteeren, oorlogen voeren of verhinderen, al naar hun belang dat medebrengt. En opdat de Staatsmachine naar wensch ga, de regeering ten allen tijde door de controle hare afhankelijke positie bewust zij; opdat verder de noodige bronnen van inkomsten in den vorm van belastingen van allerlei aard tot rente-betaling en schulddelging aanwezig zullen zijn, heeft men het vertegenwoordigend stelsel noodig, door middel waarvan de hooge persoonaadjes, die de touwtjes der flnantieën in handen hebben, den hun nog ontbrekenden invloed op de gansche wetgeving en het staatsbestuur erlangen, en den Staat tevens tot hunne melkkoe maken.