— 57 —
welke beteekenis het kapitaal heeft, welke voordeelen den arbeid eruit kan trekken, hoevele voordeelen er uit geboren worden voor de serie en de groepen, en vervolgens, dat zijne kinderen het vooruitzicht hebben met kapitaal te worden bedeeld. Hij zelve kan door toeneming zijner kennis tot hooger waardigheid klimmen, ook besparingen maken. En ten slotte zal hij gevoelen, dat tot een juist evenwicht in de maatschappij, hier den arbeid iets of wat naar den achtergrond heeft te treden, tegenover het kapitaal en het talent. Een derde voorbeeld:
Philintus is medelid van 36 serieën. In twaalf daarvan munt hij uit, door groote geschiktheid en talent; in twaalf anderen is hij middelmatig en in de twaalf laatsten, is hij een nieuweling. Als nu bij het einde van het jaar zijne rekening opgemaakt wordt, zou hij, in aanmerking genomen de talenten welke hij ontwikkelde in twaalf serieën, zéér geneigd zijn, deze bijzonder hoog te willen aanslaan. Maar verstandig als hij is, zal hij moeten inzien, dat hiermede nóch zijn belang, nóch dat van de phalanstère kan gediend zijn. Niet alleen staan tegenover de 12 serieën, waarin hij zich door talent onderscheidde, 24 anderen waarin hij slechts een middelmatig arbeider bleek, maar ook van die 12 serieën waarin hij uitmunt, behooren slechts vier tot de eerste klasse, de hoogst beloonde, die van de noodzakelijkheden ; vier anderen in de tweede, en de vier laatsten in de derde klasse. Hieruit dus, volgt voor hem van-zelf, dat de eenzijdige maatstaf van de bevoorrechting van het talent hier geenszins in toepassing kan worden gebracht. Maar daarbij komt nog iets. Daar de belangen van alle medeleden in de dozijnen van serieën en honderden van groepen persoonlijk van elkander verschillen; in eene serie of groep, van twee of van meerdere weder harmonieeren, dezen wederom in alle andere serieën en groepen in belang van elkander uiteenloopen, is een intriguenspel ten gunste van enkele serieën of groepen onmogelijk. In deze honderden, door elkander loopende en elkander kruisende belangen, waarbij geen individu alleen iets vermag en geen andere verbinding van gelijke belangen mogelijk is, moet ten slotte wel het algemeen belang, en dus tegelijk het belang van allen, op zich-zelve reeds zegevieren.
„Het regime van de serieën der aandriften, is de gewilde gerechtigheid, die de voorhanden zijnde ondeugd, de zucht naar goud, omzet in den dorst naar gerechtigheid.”
De geheele verdeelingswet formuleert Fourier aldus: „De in-dividueele hebzucht moet door het collectief belang van elke serie en dat der geheele phalanstèrie, als toebehoorende aan eene menigte