— 27 —
nisation de la Société Européenne,” par M. Ie Comte de Saint-Simon et par M. A. Thierry, son élève. („Over de hervorming van de europeesche maatschappij door de graaf de Saint-Simon en A. Thierry, zijn leerling”), het eerste eigenlijke maatschappelijk hervormings-werk.
De Saint-Simon stelde daarin voorop, dat de negentiende eeuw tot taak had te organiseeren, gelijk de aan haar voorafgaande, de 18e, tot taak had de critiek op de maatschappij te leveren
In de eerste plaats moesten de Mogendheden naar betere regeeringsvormen zoeken. Men vergete niet, dat de Saint-Simon dit schreef onder den geest van algemeene reaktie in de politieke gebeurtenissen na den val van Napoleon I. Dit betere moest zijn criterium vinden in de voorwaarde, dat onder zulk een regeeringsvorm elke questie van openbaar belang, achtereenvolgens a priori synthetisch en a posteriori analytisch werd onderzocht en behandeld.
Dit was volgens hem alléén mogelijk — en ook verwezenlijkt in het Engelsche parlementaire stelsel — waar voor het onderzoek a posteriori afzonderlijke en goed onderscheiden politieke machten waren gevestigd. Het Huis der Gemeenten ging alles na, uit het oogpunt der locale belangen, onderzocht de zaken a posteriori, terwijl de Koning daar te lande, het hooge standpunt vertegenwoordigde dat de zaken a priori behandelde. En het Huis der pairs was werkzaam als „moderateur” (middelaar) tusschen beiden. Daarbij waren dan maatregelen genomen tegen het eventueele kwaad, dat de machtige koning het systeem op zijn grondslagen kon doen wankelen, door de verdeeling van de koninklijke uitvoerende autoriteit in twee deelen: den koning zelven en de verantwoordelijke ministers. Zijn plan kwam ten slotte hierop néér, dat elke Europeesche staat een eigen parlement moest bezitten en dat al die parlementen boven zich zouden hebben: een algemeen Europeesch parlement. Dit zou zijn samengesteld uit twee Kamers, die der Gemeenten en die van de Pairs. Ieder millioen menschen in Europa dat lezen en schrijven kon, zou naar de Kamer der Gemeenten van dat groot-Europeesch parlement, een koopman, een geleerde, een magistraat en een administrateur benoemen. Van de berekening uitgaande, dat er in Europa 60 millioen menschen waren, die lezen en schrijven verstonden, zou men dus 240 leden hebben. Ieder lid van de Kamer zou voor 10 jaren gekozen worden en ten minste 25,000 franken aan rente moeten“zitter.
Nevens die vermogende mannen, het element van de stabiliteit,