— 142 —
eene consekwentie van deze organisatie, doet zieli, als eene noodzakelijkheid de staatséénheid kennen, gelijk het bewustzijn, den wil en de werkzaamheid der staatséénheid; de alge-meene staatsmacht, eveneens als eene bijzondere aangelegenheid van eene, van het volk afgezonderden heerscher en van zijne dienaren.
De politieke Revolutie, welke aan deze heerschersmacht een einde maakte en de Staatsaangelegenheden tot volksaangelegen-heden verhief, welke den politieken Staat als algemeene aangelegenheid. d. w. z. als werkelijken Staat constitueerde, sloeg noodwendig alle standen, corporatiën, gilden en privilegiën, welke evenzoovele uitdrukkingen van de scheiding van zijn gemeenschapswezen waren, uiteen. De politieke Revolutie hief daarmede het politiek karakter van de burgerlijke samenleving op. Zij sloeg de burgerlijke samenleving in hare eenvoudige bestand-deelen uiteen; eenerzijds in de individuen, anderzijds in de materiëele en geestelijke elementen welke den levensinhoud, de burgerlijke situatie van deze individuen vormden. Zij ontketende den politieken geest, die geleidelijk in de verschillende doodloopende stegen van de feodale maatschappij verdeeld, verbrokkeld en verloopen was; zij verzamelde hem uit deze ver-strooing; zij maakte hem vrij van zijne vermenging met het burgerlijk leven en constitueerde hem, als de spheer van de gemeenschap, van de algemeene volksaangelegenheid, in eene ideale onafhankelijkheid van de bijzondere elementen van het burgerlijk leven. De bepaalde levenswerkzaamheid en de bepaalde levenssituatie, zonken nu tot hunne individueele beteekenis terug. Zij vormden niet meer de algemeene verhouding van de individuen tot het Staatsgeheel. De publieke aangelegenheid als zoodanig, wordt veelmeer tot eene algemeene aangelegenheid van ieder individu, en de politieke funktie. tot zijne algemeene funktie.
Alleen de voltooiing van het idealisme van den Staat, was tegelijkertijd de voltooing van het materialisme der burgerlijke samenleving. Het afschudden van het politieke juk, was tegelijk het afschudden van de ketens, welke den egoïstischen geest der burgerlijke samenleving geketend hielden. De politieke emancipatie, was tegelijkertijd de emancipatie der burgerlijke maatschappij van de politiek, van den schijn zelfs van eenen alge-meenen inhoud. De feodale maatschappij was opgelost in haren grond, in den mensch. Maar in den mensch, zooals die werkelijk in den grond was: in den egoïstischen mensch.
Deze mensch, dat lid van de burgerlijke samenleving nu, is de basis, de voorwaarde tot den politieken Staat. Hij is door