129 —
den keten geëmancipeerd, dewijl hij het hart in ketenen gelegd heeft.
Maar, al was het protestantisme niet de ware verlossing, het was de stelling om tot die opgave te komen. Het gold daarna niet meer den strijd van de leeken met de priesters, het gold den strijd met zijne eigene inwendige priesters, zijne priesterlijke natuur. En wanneer de protestantsche omzetting van de duitsche leeken in priesters, de leekenpriesters, de vorsten met hunne clerus incluis, den geprivileerden en de philisters emancipeerde, de philosophische omzetting van de priesterlijke duitschers in menschen, zal het volk emancipeeren. Zoo min echter deze emancipatie bij de vorsten, zoo min zal de secularisatie der goederen bij den kerkroof staan blijven, die voor allen, door het huichelachtig Pruissen in het werk werd gezet. Toenmaals mislukte de Boerenoorlog, het radikaalste feit van de duitsche geschiedenis, door de theologie. Heden, nu de theologie zelve het meest verschipbreukt is, zal het meest onvrije feit der duitsche geschiedenis, ons status quo zich aan de philosophie stukstooten. Den dag voor de Reformatie was het officieele Duitschland de onvoorwaardeüjke knecht van Rome. Den dag voor zijne Revolutie, is het de onvoorwaardelijke knecht van minder dan Rome, van Pruissen en Oostenrijk; van verloopen jonkers en philisters.
Aan eene radikale duitsche Revolutie schijnt intusschen een hoofdbezwaar in den weg te staan.
Revoluties behoeven namelijk een passief element, eene mate-rieelen grondslag. De theorie wordt in een volk altijd maar in zooverre verwezenlijkt, als zij de verwezenlijking harer behoeften is. Zal nu de ongekende tweespalt tusschen de eischen van de duitsche gedachten en de eischen der duitsche werkelijkheid dan aan den denzelfden tweespalt van de burgerlijke maatschappij met den Staat en met zichzelve, beantwoorden? Zullen de theoretische behoeften, onmiddelijk praktische behoeften worden? Het is niet voldoende, dat de gedachte doordringt tot de werkelijkheid, de werkeijkheid moet zich-zelf tot gedachten kunnen brengen.
Duitschland heeft de middentreden der politieke emancipatie, niet tegelijkertijd beklommen met de moderne volken. Zelfs die phazen, welke het theoretisch overwonnen heeft, heeft het praktisch nog niet bereikt. Hoe kan het dan met een salto mortale niet alleen zich heenzetten over zijn eigene beperkingen, maar tegelijk ook over de grenzen der moderne volken, over grenzen, die het in werkelijkheid als de bevrijding van zijne werkelijke beperkingen, gevoelen en nastreven moet? Een radikale
9