— 127 —
Hetzelfde onrecht beging, alleen met omgekeerde faktoren. de theoretische, van de uit de philosophie dagteekenende politieke partij.
Zij zag in den tegenwoordigen strijd, slechts den critiesehen strijd van de philosophie met de duitsche wereld, zij bedacht echter niet, dat de philosophie tot op heden, zelve tot deze wereld behoort, al is zij ook hare ideële vervolkomening. Critisch tegenover hare wederpartijders, verhield zij zich oncri-tisch tegenover zichzelf, terwijl zij van de voorwaarden der philosophie uitging, en hij hare gegeven resultaten, noch is blijven staan, noch van elders hierheen gehaalde eischen en resultaten, voor onmiddellijke eischen en resultaten van de philosopliie uitgaf. Alhoewel dezelven, hunne gerechtigheid vooropgesteld, integendeel slechts door de negatie der tot nu bestaan hebbende philosophie, — de philosophie als philosophie, — in stand zijn te houden. Een nadere en diepergaande schildering van deze partij te leveren, behouden wij ons nog voor. Hare grondgebreken zijn daarheen te reduceeren: zij geloofde de philosophie te kunnen verwerkelijken, zonder haar op te heffen.”
De critiek der duitsche staats- en rechtsphilosophie, welke door Hegel hare consekwenste, lijkste en laatste samenvatting verkregen heeft, is beiden. Zij is zoowel de theoretische analyse van den modernen Staat en de met hem samenhangende werkelijkheid, als ook de besliste ontkenning van de gansche, tot-nog-toe bestaan hebbende vorm van het duitsche politieke- en rechtsbewustzijn, welks voornaamste, universcelste en tot wetenschap verheven uitdrukking, juist de speculatieve Rechtsphilosophie zelve is. Was in Duitschland de speculatieve Rechtsphilosophie slechts mogelijk. — djt abstrakte overspannen denken van den modernen staat, welker werkelijkheid, een aan gene-zijde liggende blijft, al ligt dit generzijdsch dan ook over den Rhijn, — zoo was evenzoozeer omgekeerd, het duitsche, van den werkelijken mensch abstraheeren, het abstraheerende gedachtenbeeld van den modernen staat slechts mogelijk, omdat tot zoover, den modernen staat zelf van den werkelijken mensch abstraheert, of den ganschen mensch op eene slechts imaginaire wijze bevrediging schenkt. De duitschers hebben in de politiek gedacht, wat de andere volken gedaan hebben. Duitscldand was hun politiek geweten. De abstractie en de over-verheven-heid van zijn denken, hielden steeds gelijken tred met de eenzijdigheid en de onverzettelijkheid harer werkelijkheid. Wanneer dus het status quo van het duitsche staatswezen, de voltooidheid van het ancien régime uitdrukt, het einde van den paal die in het vleesch van den modernen Staat zit. dan drukt het